Cato en Zander: Bouwkroniek onthult zijn 'masked writers'
Columns en edito’s zijn altijd een vast gegeven geweest van Bouwkroniek. Slechts de jongste jaren schreven de journalisten van het magazine de edito’s onder eigen naam. Daarvoor werden die altijd onder schuilnaam gepubliceerd. Omdat je dan al eens wat verder kon gaan in het ventileren van je mening. Het begon bij oprichter Leo Van Hoorick senior als Dubbelman. Daarna volgden o.m. Rinkel, Observator, Korrel, Rimpel, Pan en Krekel. De laatsten die onder een schuilnaam schrijven, zijn Cato en Zander. Zij schreven de voorbije decennia jaar afwisselend de eerste pagina van elke Bouwkroniek vol. Zander zag zijn colums voor Bouwkroniek zelfs gebundeld in een boek. Wij grijpen de aankomende honderdste verjaardag van Bouwkroniek aan om deze twee ‘masked writers’ aan jullie voor te stellen.
Zander: Ik ben Giovanni (Vanni) Peirs. Ik heb burgerlijk ingenieur Bouwkunde gestudeerd aan de Rijksuniversiteit Gent. Mijn eerste ervaring in de bouw was tijdens mijn militaire dienst bij de Genie. Daarna werkte ik in de sectoren aluminium (Duffel en London), asbestcement (Berlijn) en houtbouw (in Goslar am Harz in Duitsland). Ten slotte werd ik algemeen directeur bij de Baksteenfederatie in Brussel. Ik heb ook een tijdlang in het Britse Masonry Journal de European Column verzorgd en schreef o.m. voor Trends.
Vanni Peirs: Op zeker ogenblik was er in België comunautaire commotie over de aanleg van de weg Pecq-Armentières (Komen-Moeskroen) en één van de kwakkels die de ronde deden, was dat de Vlaamse steenbakkers tegen die weg waren, omdat het traject over de kleigronden liep die ze nodig hadden om stenen te maken. De redactie van Bouwkroniek lag toen op een paar stappen van mijn kantoor en ik vroeg aan de toenmalige hoofdredacteur, Leo Van Hoorick, om die kwakkel uit de wereld te helpen. “Schrijf het zelf, dan gaat het rapper”, zei Leo, en binnen de kortste keren was ik een vaste gastredacteur en dat ben ik 50 jaar gebleven.
Cato: Toen ik voor Bouwkroniek zou beginnen schrijven, werkte ik bij de Nationale Bank, waar de regel was dat ik onder eigen naam (die kon refereren naar mijn functie) slechts mocht publiceren na instemming van mijn hiërarchie. Dat was uiteraard praktisch heel moeilijk voor bijdragen die om de twee weken moesten verschijnen. Vandaar de schuilnaam. Ik koos voor de Romeinse senator Cato omdat ik van oordeel was, en nog ben, dat het tot de opdracht van economen en andere wetenschappers behoort om belangrijke boodschappen vaak te herhalen, naar het voorbeeld van Cato die al zijn redevoeringen afsloot met de woorden ‘Overigens meen ik dat Carthago moet verwoest worden’ (Ceterum censeo Carthaginem esse delendam).
Zander: Omdat ik in de wijk Zandberg in Zulte geboren ben, tekende ik mijn eerste stuk - hoewel het over klei ging - als Zander. Ik had net zo goed onder eigen naam willen schrijven, maar schuilnamen waren bij Bouwkroniek nu eenmaal de regel. Het kwam mij ook goed van pas als verdediging tegen steenfabrikanten die vroegen “Je moet eens dit schrijven en je moet eens dat schrijven.” Zonder onafhankelijkheid is schrijven niet leuk en ik ben de redactie heel dankbaar dat ik alleen moest schrijven wat ik zelf wilde.
Jan Smets: Ik ben bij mijn weten nooit ontmaskerd. Ik heb die schuilnaam zo lang gebruikt dat hij een beetje onderdeel van mezelf geworden is.
Vanni Peirs: De leden van de Baksteenfederatie wisten spoedig wie Zander was, maar het kwam mij goed uit dat ik niet in naam van mijn federatie in een blad voor aannemers schreef. Ik hoefde mij bij de leden van mijn federatie dus niet te verantwoorden voor wat die Zander schreef. Ik kreeg vanuit de sector wel eens reacties op wat ik schreef. Maar iedereen respecteerde dat ik daar nooit op antwoordde. Het gebeurde ook dat mensen niet wisten dat ik Zander was en dat ze tegen mij zeiden: “heb je gelezen wat ‘ze’ deze week in de Bouwkroniek schrijven…”. Ik weerstond meestal aan de verleiding te zeggen dat ik best wist wie die ‘ze’ waren. Een pseudoniem heeft evidente voordelen en net zo evidente nadelen. Maar na veertig jaar is de figuur achter het pseudoniem een eigen, tweede persoonlijkheid geworden.
Jan Smets: Ik hoop het althans. Ik heb op een consistente wijze getracht een aantal beleidsaanbevelingen trouw te blijven. Bij de aanvang ging het vooral om de noodzaak ons concurrentievermogen te vrijwaren omdat zonder die voorwaarde werkgelegenheid, economische groei en gezonde openbare financiën heel moeilijk, zoniet onmogelijk zijn. Belangrijke andere boodschappen in latere periodes waren de noodzaak om het arbeidsaanbod kwantitatief en kwalitatief te versterken in het licht van de vergrijzing, de aanbeveling om deze laatste ook budgettair goed voor te bereiden via een vermindering van de overheidsschuld en de noodzaak om ons economisch groeipotentieel structureel sterker te maken via betere transities in economie en arbeidsmarkt en grotere nadruk op innovatie.
Vanni Peirs: Beroepsadviseurs, zoals pastoors, weten heel goed dat je niet permanent de Goede Boodschap kan verkondigen. Maar iemand die om de twee weken een edito schrijft is daarom nog geen ‘beroeps’. Al gaan 40 jaar praktijk al een beetje in die richting. Mensen schrijven om diverse redenen. Omdat men het graag doet uiteraard, maar ook omdat men enige maatschappelijke invloed wil uitoefenen. Ik wil die invloed zeker niet overschatten, maar helemaal onbestaande is hij ook niet. Ik wil graag de illusie koesteren dat er toch af en toe een lezer is die enig plezier vond in wat hij las of die ik tot nadenken heb aangezet.
Vanni Peirs: We wisten uiteraard van elkaar wie er achter het andere pseudoniem schuilging. Ik heb in de loop der jaren ontdekt dat we enkele gemeenschappelijke vrienden hadden. De enige keer dat ik Cato toevallig ontmoet heb, was op de begrafenis van zo iemand. Maar die omstandigheden waren niet optimaal om daar toen een uitgebreid gesprek over op te zetten.
Jan Smets: Soms was het wel eens kort dag in een heel druk professioneel leven. En een enkele keer zuchtte ik wel na een werkdag van heel veel uren dat ik ook nog een tekst moest maken voor Bouwkroniek. Maar aan inspiratie was er nooit echt gebrek, want de economie en het economische beleid zijn de laatste decennia door zoveel turbulenties gegaan dat er altijd wel iets zinnigs over te zeggen viel.
Jan Smets: Ik heb altijd geprobeerd de lezer iets bij te brengen, niet door hem of haar de technische analyse van een econoom aan te reiken, maar door wel zo helder mogelijk uit te leggen waarom er een economische issue is en wat we eraan kunnen doen. Geloof me vrij, economie is in essentie een stuk simpeler dan wat sommigen denken of ervan willen maken, en moet dus voor iedereen kunnen uitgelegd worden op een toegankelijke wijze. Ik heb dat gegeven steeds als uitgangspunt willen nemen en het is aan de lezer om te oordelen of ik erin geslaagd ben.
Vanni Peirs: Dat de feedback eerder gering was is normaal. Bouwmensen zijn geen schrijvers. De lezers van Bouwkroniek behoorden dus tot mijn eigen leefwereld. Het was voor mij dus niet moeilijk om op dezelfde golflengte te zitten als de lezer.
Cato: Ik heb dit zolang gedaan dat ik het wel wat zal missen. Ik ben blij dat ik mijn opinie nog altijd kwijt kan in Bouwkroniek, zoals ik mijn opinie ook geef tijdens conferenties voor heel diverse groepen of naar aanleiding van gesprekken met beleidsmakers.
Zander: Bouwkroniek was jarenlang een klein maar toch essentieel deel van mijn leven. Het antwoord op de vraag zit in het adjectief ‘essentieel’. Zander was de figuur die mij in Bouwkoniek vertegenwoordigde en die mij een tweede kanaal bood om mijn mening te uiten.