In 2019 stierf in België elke week één iemand door een arbeidsongeval op de werkplek, terwijl elke werkdag gemiddeld 45 werknemers een blijvende arbeidsongeschiktheid opliepen door een arbeidsongeval. Ook bij minder ernstige ongevallen is het cruciaal dat er een correcte aangifte gebeurt bij de verzekeraar om recht te hebben op een vergoeding. Voorlopig krijgt het slachtoffer of diens rechthebbende echter de aangifte van het ongeval niet (onmiddellijk) te zien, wat volgens Muylle op zich vreemd is.
Dit zorgt volgens haar in de praktijk vaak voor laattijdige, foute aangiftes die tot een weigering leiden. Daarom wordt in haar wetsvoorstel vastgelegd dat de slachtoffers of rechthebbenden onmiddellijk een kopie ontvangen van de aangifte wanneer de werkgever deze aan de verzekeraar bezorgt. Zo ontstaat de mogelijkheid om de aangifte nog aan te vullen of te corrigeren, waardoor de kans op een weigering door de verzekeraar om het ongeval als arbeidsongeval te erkennen, verkleint.
Samenwonen
Weinig mensen weten dat er een specifieke definitie voor wettelijk samenwonenden bestaat in de arbeidsongevallenwet. Deze is anders dan de definitie die is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek, waarin staat dat zij “gelijkgesteld worden met gehuwden wanneer zij een notariële samenlevingsovereenkomst opstellen waarin wederzijdse hulpplicht is opgenomen, die financiële gevolgen kan teweegbrengen, ook na de beëindiging van de wettelijke samenwoning.” Zo is het dan ook bijzonder moeilijk voor een koppel om alle juridische gevolgen, bv. bij een arbeidsongeval, van deze keuze correct in te schatten.
Daarom stelt ze voor om ‘wettelijk samenwonenden’ in de Arbeidsongevallenwet op dezelfde manier te definiëren als in het Burgerlijk Wetboek, maar dat de opname van een hulpplicht geen voorwaarde is om aanspraak te kunnen maken op een vergoeding bij het overlijden door een arbeidsongeval. De partner van de overleden werknemer wordt namelijk sowieso geconfronteerd met het verlies van het inkomen en heeft wel degelijk nood aan deze financiële compensatie. Bovendien wordt bij het bepalen van de verzekeringspremie door de verzekeraars geen rekening gehouden met de burgerlijke stand, noch met het al dan niet opnemen van een hulpplicht bij wettelijk samenwonenden. Het is dan ook niet juist daar wel rekening mee te houden bij de schadevergoedingen.
Betere screening
Sinds 1985 steeg het aantal weigeringen van verzekeringsmaatschappijen om ongevallen te erkennen exponentieel: van gemiddeld 2,2% van alle aangiften naar 13,2% in 2019. Verzekeringsondernemingen die een ongeval weigeren te erkennen als arbeidsongeval moeten dit melden aan Fedris, die dan kan beslissen om een onderzoek in te stellen. Fedris controleert echter niet alle weigeringsgevallen, maar doet dat steekproefsgewijs (ongeveer 15,6% van de weigeringen). In bijna 10% van de gevallen zet deze steekproef (of de aankondiging ervan) de verzekeraar er toe aan het ongeval toch te erkennen. Op jaarbasis betekent dat dat zowat 1.800 slachtoffers onterecht worden afgewezen.
Daarom stelt Nathalie Muylle voor dat alle geweigerde ongevallen van de verzekeringsmaatschappijen onderzocht moeten worden door Fedris. Om deze extra kosten te dekken moet de verzekeringsmaatschappij die een ongeval weigert of oordeelt dat er twijfel bestaat over de toepassing van de wet op het ongeval een retributie van 100 € betalen aan Fedris.
Uitzendkrachten
In 2019 werden uitzendkrachten procentueel gezien dubbel zo vaak slachtoffer van een dodelijk arbeidsongeval dan werknemers met een vast contract. Bovendien blijven 53% van de arbeidsongevallen bij gewone werknemers zonder gevolg terwijl dat voor uitzendkrachten slechts 35% is. Toch weerspiegelen deze cijfers slechts een deel van de realiteit. Niet alle arbeidsongevallen worden immers gemeld. Dat heeft verschillende verklaringen: angst om de job te verliezen, onduidelijke en onvoldoende informatie en het feit dat lichte ongevallen enkel moeten opgenomen worden in het EHBO-register. In vergelijking met het aantal arbeidsongevallen bij werknemers met een vast contract is de kans op een arbeidsongeval voor uitzendkrachten dubbel zo groot. Ook daarvoor zijn verschillende verklaringen: het gebrek aan ervaring op de arbeidsplaats omwille van de vaak afwisselende en kortstondige opdrachten, de vaak jonge leeftijd van uitzendkrachten, gebrekkige en wijzigende (veiligheids)instructies, onvoldoende focus op veiligheid tijdens het onthaal bij aanvang van de opdracht.
Om aan deze problematiek tegemoet te komen worden in Muylles wetsvoorstel drie wijzigingen opgenomen. Vooreerst moet de werkgever, behalve het registreren in het EHBO-register, een afschrift van een licht ongeval aan het uitzendkantoor bezorgen om zo een zicht te krijgen op het aantal voorvallen. Ten tweede moet, in het verslag van een arbeidsongeval van een uitzendkracht (of een werknemer die minder dan zes maanden in dienst is) omstandig omschreven moet worden wanneer, door wie, en op welke wijze het onthaal van de betrokken werknemer/uitzendkracht is gebeurd. Dit om te vermijden dat het onthaal van nieuwe werknemers en uitzendkrachten dode letter blijft. Tot slot wordt voorzien dat een arbeidsongeval van een uitzendkracht niet alleen door het uitzendkantoor moet aangegeven worden aan de verzekeraar, maar dat het ongeval eveneens moet opgenomen worden in de maandverslagen en in het jaarverslag van de interne dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk van de gebruiker. Zo zouden betere statistieken van arbeidsongevallen van uitzendkrachten voorhanden moeten zijn, waardoor ook kan ingezet worden op gerichte preventie.