Tweedaags congres vestigt aandacht op het Stynenjaar
De verwerving van het Stynenarchief markeert het begin van het Architectuurarchief van de Provincie Antwerpen in 1988. Léon Stynen is de architect van deSingel, waar het Vlaams Architectuurinstituut (VAi) en het Centrum Vlaamse Architectuurarchieven sinds 2002 gehuisvest zijn en waar van 12 oktober 2018 tot 13 januari 2019 de Stynen-tentoonstelling zal plaatsvinden, in samenwerking met deSingel en Provincie Antwerpen.
Als een prelude van het Stynenjaar 2018 vindt in december een internationaal congres plaats, niet toevallig in deSingel. Het congres onderzoekt de internationale kennisoverdracht en de mechanismen van canonisering in Stynens tijd en stelt vragen over de hedendaagse omgang met het gebouwde oeuvre en het archief van Stynen en zijn tijdgenoten.
Het congres start op donderdag 7 december met een volledige dag met presentaties en discussies, gevolgd door een keynote lezing ’s avonds. Op vrijdag 8 december gaan de lezingen voort tot de middag, waarna deelnemers gebouwen van Stynen in Antwerpen kunnen bezoeken met een gids.
Tentoonstelling
In het najaar van 2018 vormt een tentoonstelling en publicatie op basis van het rijke archief van Léon Stynen het hoogtepunt van het architectuurprogramma in deSingel. De Belgische architect Léon Stynen (1899–1990) was een belangrijke figuur in de Belgische architectuurgeschiedenis, zowel omwille van zijn uitgebreide oeuvre als door zijn engagement in het architectuuronderwijs en de architectuurcultuur.
Léon Stynen werd in 1950 op vraag van Henry Van de Velde directeur van het Hoger Instituut voor Decoratieve Kunsten Ter Kameren in Brussel.
Stynen was de zoon van een beeldhouwer en ornamentist. In 1921 studeerde hij af aan het Nationaal Hoger Instituut te Antwerpen, waar hij in 1939 professor en in 1946 directeur werd. Zijn tijdgenoten waren onder meer Victor Bourgeois, Louis Herman De Koninck, Huib Hoste en Eduard Van Steenbergen. In internationale context waren dat Theo van Doesburg, Walter Gropius en Le Corbusier.
Le Corbusier en Stynen hadden dezelfde soort ideeën, onder andere over de theoretische onderbouw. Het wooncomplex Elsdonck in Wilrijk (1932) is een eenvoudig en bescheiden, maar in al zijn onderdelen doordacht wooncomplex, en nog vóór Le Corbusier op dezelfde basis de Unité d’Habitation in Marseille bouwde. Stynen kreeg op jonge leeftijd de opdracht om een casino voor Knokke en Chaudfontaine (1928) te ontwerpen. Deze projecten zijn het bewijs van zijn voorkeur voor de nieuwe esthetiek van het modernisme, op het moment dat deze absoluut nog niet ingeburgerd was.
Stynen was ook zeer actief in het Belgische architectuuronderwijs. Kort na de oorlog werd het architectuuronderwijs aan de Academie van Antwerpen gereorganiseerd. Er kwam een splitsing tussen beeldende kunsten en architectuur. Stynen werd onderdirecteur in de afdeling architectuur en richtte een autonoom instituut op in dezelfde gebouwen: het Nationaal hoger instituut voor bouwkunst en stedebouw. In 1950 werd hij op vraag van Henry Van de Velde directeur van het Hoger Instituut voor Decoratieve Kunsten Ter Kameren in Brussel. Stynen leidde hier vijftien jaar lang het architectuuronderwijs. Gedurende zijn loopbaan ontving hij vele officiële onderscheidingen.