Tips om snel energie te besparen
Ongeacht de installatie, hoe de bewoners ze gebruiken en de eisen op het vlak van comfort, zijn er grote energiebesparingen mogelijk. Dit artikel bespreekt een aantal eenvoudige ingrepen, die de aannemer aan zijn klanten kan suggereren. Globaal genomen zijn energiebesparingen van meer dan 60 % haalbaar. Men moet er echter wel rekening mee houden dat deze maatregelen ook het comfort kunnen verlagen …
Aangevuurd door de recente stijging van de
energieprijzen worden in de media allerlei besparingstips verspreid, die soms echter tegenstijdig zijn en
dikwijls ook veralgemeningen bevatten. De installateur is goed geplaatst om te
oordelen of een bepaalde maatregel al dan niet aangewezen is voor een
specifieke installatie en een specifieke klant. In dit artikel focussen we op
een verlaging van de warmtebehoefte en
de woningtemperatuur. Ook de behoefte aan sanitair warm water (SWW) kan verminderd worden, bijvoorbeeld door
de duur, de frequentie en het debiet van douches te beperken.
Er zijn nog andere energie- en kostenbesparende maatregelen die
betrekkelijk snel en tegen een aanvaardbare prijs uit te voeren zijn: spouwmuren
na-isoleren, kieren rondom ramen en deuren afdichten, reflecterende schermen
achter radiatoren plaatsen, en dergelijke meer. Verder kan een goed onderhoud van de technische
installaties en een correcte regeling en
hydraulische afstelling van de systemen de efficiëntie gunstig beïnvloeden. De
installateur kan zijn klant een belangrijke meerwaarde leveren door het
verplichte (twee)jaarlijkse onderhoud niet te beperken tot het wettelijke
minimum, maar het uit te breiden met een grondige check-up.
Stappen
die al iets verder gaan, zijn het installeren van een houtpelletkachel of een
lucht-luchtwarmtepomp (zie Buildwise-artikel 2021/5.12) of het verduurzamen van de
SWW-productie met behulp van zonneboilers, warmtepompboilers en/of een slimme,
flexibele koppeling van SWW-boilers met PV-productie. Deze maatregelen kennen echter
hun limieten en kunnen dus niet overal toegepast worden. Bovendien mogen we de
fouten die tijdens de energiecrises van de jaren 1970 en 1980 gemaakt werden,
zeker niet herhalen: de gezondheid van de bewoners moet voorop staan en daarvoor
is voldoende ventileren essentieel.
Om het energieverbruik
ook op lange termijn onder
controle te houden en substantieel te verlagen, zonder afbreuk te doen aan het
comfort, is er dus meer vereist dan wat snelle ingrepen. Met andere woorden: er dringt zich een globale strategie voor de energetische renovatie
op.
Een
strategie die vrijwel overal en snel toegepast kan worden, is de gemiddelde binnentemperatuur verlagen. Dat kan door de centrale
insteltemperatuur te verlagen, de verwarmde oppervlakte te verkleinen (bepaalde zones onverwarmd
laten)
en door
korter (intermitterend) te verwarmen. Deze drie strategieën hebben elk hun
beperkingen. Enig comfortverlies is niet te vermijden en de comfortdaling neemt
toe naarmate men meer wil besparen. Het is echter wel steeds mogelijk om de
strategie aan te passen aan de omstandigheden en zodoende rekening te houden
met de specifieke comfortnoden van de bewoners.
INSTELTEMPERATUUR VERLAGEN
Dit is
de meest toegepaste en vaak ook de eenvoudigste aanpak, met name in het geval
van een centrale verwarming met een kamerthermostaat. Een verlaging van de gemiddelde binnentemperatuur met 1 °C kan
gedurende het stookseizoen een warmtebehoeftebesparing tussen 5 en 15 %
opleveren. Als we de insteltemperatuur bijvoorbeeld
verlagen van 21 naar 19 °C of
van 20 naar 18 °C, dan is het gemiddeld mogelijk om 20 % te besparen.
Dit kan echter niet zomaar doorgetrokken worden: per bijkomende graad verlaging wordt het besparende effect kleiner en wordt de negatieve impact op het thermische comfort groter. Over het algemeen wordt afgeraden om de temperatuur in de leefruimtes te laten dalen tot onder 18 °C. Er kunnen dan immers gezondheidsklachten optreden, zeker bij ouderen, hartpatiënten of zuigelingen.
Verder wordt het thermische
comfort niet alleen bepaald door de luchttemperatuur, maar ook door de
temperatuur van de omringende oppervlakken. Hoe slechter een woning geïsoleerd
is, hoe kouder ze dus kan aanvoelen. Dit geldt des te meer indien de woning ook
nog onderhevig is aan luchtinfiltraties en tocht. In deze gevallen kan men dus
beter zonaal of intermitterend verwarmen.
ZONAAL VERWARMEN
Bepaalde kamers of zones minder of helemaal niet meer verwarmen, kan
aanzienlijke besparingen (20-40 %) opleveren ten opzichte van een volledig
verwarmde woning. De besparing neemt toe naarmate de verwarmde oppervlakte
kleiner wordt, maar is ook afhankelijk van de isolatiegraad, de compactheid en
de configuratie van de verwarmde en niet-verwarmde zones.
Zonale verwarming
is vooral efficiënt in slecht geïsoleerde gebouwen. De niet-verwarmde zones
koelen daar het sterkst af. Dit kan wel gepaard gaan met risico’s op het vlak van de vochthuishouding in
de woning en uitzonderlijk zelfs aanleiding geven tot
vorstschade. Het is dus aanbevolen om ook in de niet-verwarmde ruimten een
minimale temperatuur aan te houden, die eventueel ingesteld kan worden via de
laagste stand van de thermostaatkranen.
Bij het
kiezen van de niet-verwarmde zones liggen de niet-gebruikte kamers (bv. extra
slaapkamers of zolder) voor de hand. Ook de nachtzone, de gangen en de traphal
worden vaak minder of niet verwarmd. Naarmate men meer wil besparen, kan men
ook nog andere kamers niet verwarmen. In dit geval doet men er goed aan om toch
minstens één kamer op een comfortabele temperatuur te houden, zodat ze als een
soort ‘toevluchtsoord’ kan dienen in een voor de rest koude woning.
Bij
deze strategie is een goede scheiding tussen
de verschillende verwarmingszones essentieel.
De binnendeuren moeten dus systematisch gesloten worden en idealiter zouden de
verwarmde zones naast of boven elkaar moeten liggen. Hoe compacter de verwarmde
zone (en hoe beter de isolatiewaarde van de scheidingswanden naar de
niet-verwarmde zone), hoe meer er bespaard kan worden.
Verschillende
zones binnen dezelfde (open) ruimte die niet afgesloten kunnen worden met een
deur, of die met elkaar verbonden zijn via een vide, een trapgat of een
mezzanine, kunnen daarentegen maar moeilijk op een andere temperatuur gehouden
worden. Het gedeeltelijk verwarmen van dergelijke zones zal luchtcirculatie en
tocht veroorzaken. Er kunnen wel bijkomende deuren, zware gordijnen of andere
schermen aangebracht worden om toch een scheiding te creëren en zodoende het
comfortgevoel lokaal sterk te verhogen.
INTERMITTEREND VERWARMEN
Er kan aanzienlijk
bespaard worden door de (centrale) insteltemperatuur
enkel ’s nachts te verlagen en/of overdag tijdens de afwezigheid van de
bewoners. Dat heeft meestal minder invloed op het thermische comfort dan
een continue temperatuurverlaging. Bovendien kan de besparing in vergelijking
met een continu verwarmde woning oplopen tot 10 % voor een nachtverlaging die
voldoende lang (bv. zo’n 7 uur) aangehouden wordt, en zelfs tot 20 % indien de
verwarming ook overdag gedurende een even lange periode uitgeschakeld wordt.
Bij deze strategie houdt men best wel een aantal randvoorwaarden in het
achterhoofd.
De
verwarmingsinstallatie moet snel kunnen reageren en bovendien genoeg vermogen
kunnen leveren om de opstarttijd niet te lang te rekken. Deze strategie wordt
dan ook typisch toegepast bij snel
reagerende afgiftesystemen (radiatoren/convectoren) en productietoestellen met hoge vermogens (gas-/stookolieketels), maar is minder geschikt voor een traag
systeem zoals vloerverwarming. De effectieve temperatuurverlaging is daar
immers veel beperkter en men riskeert ook dat de comforttemperatuur na de lange
opstartperiode tijdelijk overschreden wordt. Deze strategie is eveneens minder
geschikt voor warmtepompen, aangezien deze dikwijls gedimensioneerd worden op
een kleiner vermogen dan ketels en bovendien beter presteren in deellast
(continue werking) dan bij vol vermogen (tijdens de opstart). Bij trage
systemen met een lager beschikbaar vermogen kan men de temperatuurverlaging maar
in beperkte mate invoeren.
Indien
er wel voldoende vermogen beschikbaar is, dan is het beter om het
verwarmingssysteem volledig en lang genoeg uit te schakelen. Dit kan bijvoorbeeld
door een centrale kamerthermostaat aan de warmtegenerator te koppelen, waarbij
de insteltemperatuur gedurende de periodes van temperatuurverlaging (zo’n 6 tot
8 uur) met ongeveer 5 °C verlaagd wordt. In slecht geïsoleerde woningen kan de
temperatuur gedurende deze periodes zakken van 20-21 °C naar 15-16 °C. In beter
geïsoleerde woningen zullen deze bodemtemperaturen nagenoeg nooit bereikt
worden. De absolute besparingen (in kWh) zijn in dit geval kleiner, maar
blijven toch de moeite. Ook de relatieve besparing (in %) kan nog steeds
betrekkelijk hoog zijn. Bovendien is de impact op het comfort er veelal
beperkter dan in woningen met grotere warmteverliezen.
SANITAIR WARM WATER
Op korte termijn bestaat de eenvoudigste
en relevantste manier om het energieverbruik voor sanitair warm water (SWW) te
verminderen er uiteraard in om het SWW-gebruik
zelf te beperken. Dat kan bijvoorbeeld door:
·
de frequentie en de duur van het
douchen te verminderen
·
de frequentie en het volume van de
baden te verminderen en/of een uitgebreid bad te vervangen door een korte
douche
·
het debiet van de douches en de kranen
te verminderen door spaardouchekoppen of bruismondstukken te plaatsen, de
kranen niet volledig open te zetten …
·
te opteren voor water- en energiezuinige
tappunten
·
de gebruikstemperatuur van het douche-
en badwater te verlagen.
Het is echter
afgeraden om de SWW-productietemperatuur te laten dalen tot onder de aanbevolen
waarde van 60 °C. Recent onderzoek (zie Buildwise-artikel
2020/4.10) heeft immers aangetoond dat het bij SWW-boilers
niet eenvoudig is om bij lagere temperaturen het risico op legionellaontwikkeling onder controle te houden, zelfs
wanneer men periodiek een thermische schok geeft. Ook bij doorstroomstoestellen
werden er gelijkaardige vaststellingen gedaan (zie Buildwise-artikel
2022/5.11).
Bovendien heeft het verlagen van de
SWW-productietemperatuur, zeker in kleine installaties zonder circulatieleiding,
slechts een beperkte invloed op het
energieverbruik. Bij een productie op lagere temperatuur zal er bij een constante SWW-gebruikstemperatuur gewoon minder
koud water bijgemengd worden in de mengkranen om de gewenste temperatuur te
bereiken. De enige invloed die het verlagen van de productietemperatuur zal
hebben, is een lichte daling van de stilstandsverliezen van de SWW-boilers. Bij
nieuwe toestellen zijn deze verliezen – mede door toedoen van de
Ecodesign-richtlijn – echter al relatief beperkt (30-80 W), waardoor het
voordeel niet echt opweegt tegen het bijkomende risico op het vlak van
microbiologische waterkwaliteit. Bij doorstroomtoestellen is de invloed van een
lagere productietemperatuur op het energieverbruik nog beperkter.
Bron: het Buildwise-artikel
‘Enkele tips om op korte termijn het hoofd te bieden aan de energiecrisis’, te
vinden op www.buildwise.be, Enkel het originele artikel geldt als referentie.