De bijna 300 miljoen euro bijkomende middelen worden voor 95,5% onder de gemeenten verdeeld op basis van de verdeling van het Gemeentefonds 2021 en voor 4% volgens de toewijzing van het Openruimtefonds in 2022. Het saldo (0,5%) gaat naar de Vlaamse Gemeenschapscommissie in Brussel. De VVSG veronderstelt dat deze middelen eenmalig zijn en niet meetellen als basis om de groei van het Gemeentefonds met 3,5% in het volgende jaar te berekenen.
In 2021 steeg het Gemeentefonds nominaal met 3,50% tegenover 2020. Rekening houdend met de inflatie die eind 2021 op 5,71% uitkwam, ging het echter om een reële daling met 2,09%. Voor december 2022 verwacht het Planbureau een inflatie van 9,34%, waardoor de koopkracht van het Gemeentefonds dit jaar nog eens 5,34% lager zou uitkomen.
De eerste extra Vlaamse middelen komen er in 2023 aan. Samen met de reguliere groei van het Gemeentefonds met 3,5% leidt dit tot een nominale stijging met 6,02%. Na aftrek van de inflatie (die het Planbureau op 4,24% raamt), betekent dit dat het Gemeentefonds er volgend jaar reëel met 1,70% op vooruit zou gaan. In 2024 en 2025 zou het Gemeentefonds inclusief de beloofde 100 en 125 miljoen euro en bij een veronderstelde inflatie van telkens 2% in koopkracht met respectievelijk 2,16 en 2,11% toenemen. Omdat er vanaf 2026 geen extra middelen meer zijn en het Gemeentefonds terugvalt op de normale groei met 3,5%, zou er dat jaar opnieuw sprake zijn van een reële daling met 2,23%.
Het saldo van al deze bewegingen is een Gemeentefonds met een koopkracht die in 2026 nog steeds maar 96,1% van die van 2020 zou bedragen, of een reëel verlies van bijna 4%. De Vlaamse budgettaire inspanning is zeer welkom voor de lokale besturen, maar onvoldoende om de zware koopkrachterosie van het Gemeentefonds te compenseren. De VVSG had gevraagd de groei van het Gemeentefonds op te trekken tot het niveau van de inflatie, zo lang die hoger ligt dan 3,50%. Dat was budgettair blijkbaar te hoog gegrepen.