Duo-interview met Bouwunie en Embuild
Dat de bouwsector voor grote uitdagingen staat, is nog op zijn zachtst uitgedrukt. Embuild en Bouwunie hopen dan ook dat de komende verkiezingen zullen leiden tot overheden die bereid zijn om de nodige steun en juridische veranderingen te implementeren. Om de pijnpunten en vragen van de sector in kaart te brengen, nodigden we Niko Demeester en Jean-Pierre Waeytens, respectievelijk gedelegeerd bestuurder van Embuild en Bouwunie, uit voor een gezamenlijk debat. Het werd een geanimeerd gesprek waarin beide heren elkaar aanvulden, maar toch voornamelijk aan hetzelfde zeil trokken.
Deel I: De ‘war for talent’ woedt heftig in de bouwsector
Tewerkstelling is voor beide sectororganisaties nog steeds het allerbelangrijkste agendapunt. En dat is ook niet verwonderlijk, gezien 89% van de bouwbedrijven vorig jaar aangaf dat ze moeite hebben om arbeiders aan te werven. Ook is het voor 41% niet eenvoudig de vacatures voor bedienden in te vullen (cijfers Embuild). Jean-Pierre Waeytens: “De situatie zal er niet op verbeteren. Om de targets van de Green Deal te halen en op de bevolkingstoename in te spelen, moet het tempo van bouwen en renoveren aanzienlijk worden opgetrokken. Helaas kenmerkt de sector zich door een flinke vergrijzing en wordt de ‘uitstroom’ van oudere werknemers niet gecompenseerd door de ‘instroom’ van jongeren.” Niko Demeester: “Daarom blijven beide sectorfederaties strijden om enerzijds het imago van de bouw op te krikken en anderzijds de jeugd – maar ook volwassenen – te motiveren om voor een carrière in de bouw te kiezen. Zo waren we vorig jaar bijvoorbeeld aanwezig op een aantal zomerfestivals en zullen we dit initiatief dit jaar op nog meer events herhalen.”
Van duaal leren naar ‘superbouw’-scholen
Beide heren lieten zich alvast lovend uit over de beslissing van minister Weyts. “Middelbare scholen hebben nu de mogelijkheid om enkel een duaal leertraject aan te bieden, zonder daarnaast ook nog een voltijds leertraject met stage te organiseren”, vertelt Jean-Pierre Waeytens. “We hopen alvast dat de onderwijsinstellingen in 2024-2025 massaal op duaal leren zullen inzetten. In onze opinie kan het vakmanschap van de bouw immers het best op de werf worden aangeleerd. Ook zit onze sector in een dermate snelle transitie dat scholen onmogelijk kunnen volgen op het vlak van kennis en investeringen. Trouwens, wat heeft het voor zin dat elke onderwijsinstelling pakweg een CNC-machine heeft staan? Dergelijke installaties zijn vaak al na enkele jaren verouderd en kosten een kapitaal. Dergelijke infrastructuur is aanwezig bij bedrijven – laat studenten via duaal leren ze daar leren te gebruiken. Verder hopen we dat de onderwijskoepels gewonnen zijn voor de idee van de zogenaamde ‘superbouw’-scholen, naar analogie met de sport- en koksscholen. Bedoeling is dat jongeren er – weliswaar eveneens via een duaal leertraject – worden klaargestoomd voor een topcarrière in de bouw. Een enorm pluspunt is dat het opleidingsbudget van 1,5 miljoen dan over een vijftigtal scholen kan worden verdeeld, terwijl dat er nu meer dan 200 zijn. Het is evident dat dit enorme mogelijkheden opent om het ‘bouwonderwijs’ sneller en beter te laten mee-evolueren met de huidige en toekomstige trends.” Niko Demeester pikte daarop in met de stelling dat duaal leren ook naar het hoger onderwijs moet worden doorgetrokken. “We pleiten voor een aanpak als in Duitsland: daar speelt de studie van bouwkundige ingenieurs zich voor een groot deel in bedrijven en op werven af. Dat is best logisch, want op die manier vullen ze theoretische kennis aan met de meest moderne praktijkvaardigheden.”
Leren in de praktijk
Toch zal de ‘war for talent’ niet enkel met vernieuwende onderwijsvormen worden gewonnen. Jean-Pierre Waeytens pleit ervoor dat bedrijven die bereid zijn om de métier aan zij-instromers aan te leren, van overheidssteun zouden kunnen genieten. “De grote actoren hebben daarvoor de infrastructuur, mensen en middelen beschikbaar. Bij de kleinere spelers hebben dergelijke opleidingen echter vaak een onmiddellijke weerslag op het zakencijfer. Zowel de leerling als de opleider draaien immers niet op volle kracht.” “Ook wij onderschrijven het belang van opleiding door de sector”, vervolgt Niko Demeester. “Met de huidige snelle technologische evolutie verwachten we dat zelfs mensen die een specifieke bouwopleiding hebben gevolgd, niet meer direct inzetbaar zullen zijn. Opleiding op het terrein zal alsmaar aan belang toenemen en ‘levenslang leren’ zal ook in onze sector een vereiste zijn. Tegelijkertijd vragen we dat de overheden nog veel meer dan nu inzetten op vorming, activering en omscholing. We zitten nu immers met een reservoir aan talent dat nauwelijks wordt aangesproken.
Vereenvoudiging arbeidswetgeving gevraagd
Natuurlijk draait het in de bouwsector niet uitsluitend over het aantrekken van nieuwe mensen. Nog essentiëler is het om de werknemers te behouden – lees: ervoor te zorgen dat ze tevreden blijven met hun carrière in de bouw. Een belangrijk gegeven daarin is en blijft de verloning. In het kader van de komende verkiezingen blijkt een topic te zijn waar beide sectorfederaties enkele veranderingen verwachten. Jean-Pierre Waeytens: “De arbeidswetgeving dateert van 1971 en is dus sterk verouderd. Gelukkig kan onze sector op meerdere uitzonderingen rekenen, zoals de mogelijkheid om in bepaalde gevallen ’s nachts of op zondag te werken. Ook kunnen we genieten van enkele interessante overurenstelsels.” Niko Demeester vervolgt: “Helaas is de regelgeving ter zake een complex kluwen geworden. Uitzonderingen zijn eerder regel en de vereiste administratieve rompslomp neemt ongelofelijk veel tijd in beslag. Liefst zouden we een serieuze vereenvoudiging van de regelgeving bekomen. Zo zou minstens de afname van de papieren ‘verantwoordingsplicht’ al een flinke stap in de goede richting zijn. De activiteit van onze leden is nu eenmaal onvoorspelbaar qua uitvoering en laat zelden een 9-to-5-stelsel toe.” Jean-Pierre Waeytens: “In de bouwsector geldt een specifiek overurensysteem dat voor de arbeider supervoordelig is. Dat mogen we zeker niet afschaffen. Een arbeider in de bouw die 18 euro bruto verdient, krijgt vandaag via dat overurensysteem voor zijn overuren 23 à 24 euro netto. Het is logisch dat de werknemers daar gebruik van willen maken. Daarnaast zijn we bijzonder verheugd over het voorstel van de Open VLD om het aantal vrijwillige overuren uit te breiden, dus zonder dat specifieke overurensysteem in de bouw af te schaffen. Ten slotte hopen we dat de volgende legislatuur ook freelancen in het algemeen én flexi-jobben voor gepensioneerden in onze sector zal toelaten. Het is een positieve manier om mensen voor een carrière in de bouw te motiveren én de gigantische expertise van gepensioneerden bouwvakkers te benutten.”
Moeilijke strijd tegen sociale dumping
Om het tekort aan arbeidskrachten op te vangen, doet de bouwsector een beroep op heel wat buitenlanders. Helaas blijven de werk- en leefomstandigheden van deze mensen een heikel punt. De strijd tegen sociale dumping wordt weliswaar fors gevoerd, maar de wapens blijken ontoereikend. Ook op dat vlak hopen Bouwunie en Embuild op actie van de nieuwe (voornamelijk Europese) overheid.
Nood aan kruispuntbank sociale zekerheid
Het grote knelpunt in de strijd tegen sociale dumping is dat de huidige Europese regelgeving niet toelaat om de juiste controles uit te voeren. “Wat we echt nodig hebben, is een Europese kruispuntbank voor sociale zekerheid,” verduidelijkt Niko Demeester. “Onze aannemers worden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor sociale dumping terwijl ze geen instrumenten hebben om te controleren wat er in het thuisland is afgesproken. Het is onmogelijk om volledig en correct te weten welke contracten en lonen werden afgesproken, wat de precieze relatie tussen buitenlandse onderaannemers is…” Jean-Pierre Waeytens vervolgt: “Ik durf zelfs te stellen dat de Europese regelgeving de sociale dumping legaliseert. Een burger van EU-land A die in EU-land B gaat werken, heeft een papieren detacheringsformulier nodig. In deze digitale tijd is het vreemd dat er geen Europese databank is met de gegevens van de gedetacheerden. Geen idee waarom dat niet kan, want voor de BTW bestaat dat wel.” Niko Demeester: “Het vrij verkeer van diensten en mensen is een belangrijk Europees goed. Sommige maken hier echter misbruik van om goedkope arbeidskrachten naar hier te halen in de schemerzone. Jean-Pierre Waeytens: “In afwachting van een Europese databank voor sociale zekerheid zijn we voorstander van bilaterale akkoorden met lidstaten zodat de Belgische overheid de sociale zekerheid zelf kan innen van de buitenlandse aannemers. Die buitenlandse sociale zekerheid kan dan worden doorgestort naar het land van oorsprong van die gedetacheerde werknemers. Op die manier kunnen we nu al sociale dumping tegengaan.”
Betere voorwaarden voor freelancers
Beide gesprekspartners trekken dit verhaal door naar de zelfstandige medewerkers. Die zijn quasi helemaal vogelvrij verklaard, zelfs als het over Belgen gaat. Niko Demeester verduidelijkt: “Zij kunnen in de eerste plaats niet rekenen op de inspanningen van de vakbonden voor arbeiders en bedienden. Met andere woorden: ze moeten zelf hun rechten afdwingen en kunnen nergens terecht wanneer ze inbreuken vaststellen. Gedetacheerden moeten van Europa immers enkel een papier afleveren waarin ze verklaren zelfstandige te zijn. De Belgische inspectiedienst kan dat statuut niet weerleggen. Bovendien is bij buitenlandse gedetacheerde zelfstandigen de kans op sociale fraude het grootst. Er is nog werk aan de winkel om het statuut van de zelfstandige beter te omkaderen. Toch zou ook dit een belangrijke stap kunnen zijn om de ‘war for talent’ te winnen.”