Als abonnee heb je toegang tot alle artikels op BOUWKRONIEK.be

Materiaal

Bouwmaterialenhandelaars bezitten best snel een socio-economische vergunning

Bouwmaterialenhandelaars bereiden zich best voor op de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten door alvast een veel flexibelere socio-economische vergunning te bekomen. En Fema, de Belgische beroepsvereniging van handelaars in bouwmaterialen, streeft naar gelijkheid inzake het statuut van bouwtoeleveranciers. Deze thema's kwamen uitgebreid aan bod tijdens een leerrijke infosessie over de socio-economische vergunning die de Fema onlangs organiseerde in het Gosset Hotel in Groot-Bijgaarden. Ze beroeren duidelijk de bouwmaterialenhandelaars, want de zaal zat afgeladen vol.

Bouwmaterialenhandelaars bezitten best snel een socio-economische vergunning

De Belgische bouwhandelaars hebben meestal zowel particuliere als professionele klanten. In de bouwhandels ontstaan ook steeds meer 'shops'. Fema-handelaars behoeven echter een socio-economische vergunning om legaal te kunnen blijven werken, zeker met het oog op de nieuwe wetgeving hierover die begin 2018 van kracht wordt. Vanaf dan wordt immers overgeschakeld naar de omgevingsvergunning, die zeer ingewikkeld dreigt te worden als handelaars voordien niet in orde waren met de socio-economische vergunning.

Deze socio-economische vergunning werd toegelicht door Chris Baekelandt, senior consultant van het adviesbureau in marketing & onderzoek ABM bvba uit Gent. ABM legt zich toe op vestigingsplaatsonderzoek, marktverkennende studies, socio-economisch onderzoek, aanvragen in het kader van de wet op de handelsvestigingen, distributieplanologisch en ruimtelijk-economisch onderzoek, het opstellen van een strategisch-commercieel plan, fundamenteel onderzoek en sectorale analyses.

'De wet van 29 juni 1975 betreffende de handelsvestigingen maakte een onderscheid tussen zone 1 (bruto > 3.000 m², netto > 1.500 m²) en buiten zone 1 (bruto > 1.000 m², netto > 750 m²). Sedert 19 juli 1994 is een wetswijziging van kracht met een onderscheid tussen zone 1 (bruto > 1.500 m², netto > 1.000 m²) en buiten zone 1 (bruto > 600 m², netto > 400 m²). En sinds 1 maart 2005 is er een nieuwe wetswijziging waarbij de categorieën zone 1 en buiten de zone zijn afgeschaft en enkel nog rekening wordt gehouden met de netto handelsoppervlakte, d.i. de oppervlakte bestemd voor de verkoop en toegankelijk voor het publiek (inclusief de niet-overdekte oppervlakte)', signaleert Chris Baekelandt.

Voor de socio-economische vergunning moet je bij de gemeente een dossier indienen met een sociaal-economische vragenlijst, een rechtvaardiging (historiek, situering en beschrijving, inpassing in de ruimtelijke structuur, impact op duurzame mobiliteit, omschrijving van het marktgebied, analyse van het marktgebied evenals van de marktpotentie en het marktaandeel, en een synthese op basis van criteria van de wet op de handelsvestigingen) en plannen. De criteria conform het kb van 23 februari 2005, gewijzigd door de wet van 22 december 2009, omvatten de ruimtelijke ligging van de handelsvestiging (de inpassing van de handelsvestiging in de plaatselijke ontwikkelingsprojecten of in het kader van het stedenpatroon en de bereikbaarheid van de vestiging met het openbaar vervoer en individuele transportmiddelen), de bescherming van de consument (de naleving van de wetgeving inzake de consumentenbescherming), de bescherming van het stedelijke milieu (het effect van de inplanting inzake duurzame mobiliteit, meer bepaald het gebruik van de ruimte en de verkeersveiligheid, en het effect van de inplanting van de handelsvestiging op de stadskern in het kader van de planologische vereisten) en het respect voor de sociale wetgeving en het arbeidsrecht (de naleving van de sociale wetgeving en de arbeidswetgeving).

'De procedure voor een netto verkoopoppervlakte (nvo) van 400 tot 1.000 m² bestaat uit de aanvraag vergezeld van een sociaal-economisch dossier, dat moet ingediend worden bij het college van burgemeester en schepenen en waarbij de termijn begint te lopen de dag na het indieningsbewijs. Het college stuurt binnen de vijf kalenderdagen een afschrift van de aanvraag naar het secretariaat van het Nationaal Sociaal-Economisch Comité voor de Distributie (NSECD). Het college van burgemeester en schepenen onderzoekt of de aanvraag volledig is; zo ja, dan deelt het zijn beslissing binnen de vijftig kalenderdagen na het indieningsbewijs mee aan de aanvrager en het NSECD; indien niet, dan informeert het college bij een per post aangetekende brief met opgave van de ontbrekende inlichtingen en wordt de termijn geschorst. De beslissing van het college wordt binnen een termijn van vijftig kalenderdagen meegedeeld aan de aanvrager en het NSECD en is met redenen omkleed t.a.v. de vier criteria omschreven in de wet. Bij ontstentenis van een beslissing van het college binnen de voorziene termijn wordt deze geacht gunstig te zijn', legt de senior consultant van ABM uit.

Sociaal-economisch dossier

Bij de procedure voor een nvo van 1.000 tot 2.000 m² moet je je aanvraag vergezeld van een sociaal-economisch dossier indienen bij het college van burgemeester en schepenen. Dat stuurt binnen de vijf kalenderdagen na het indieningsbewijs een afschrift van de aanvraag naar het secretariaat van het NSECD. De secretaris van NSECD onderzoekt of de aanvraag volledig is. Als dat het geval is, stuurt de secretaris van het NSECD de aanvrager en het college binnen de twintig kalenderdagen na het indieningsbewijs een ontvangstbewijs; de dag van het versturen ervan duidt het begin aan van de onderzoekstermijn. Indien niet, dan informeert de secretaris van het NSECD de aanvrager en het college binnen de twintig kalenderdagen na het indieningsbewijs met opgave van de ontbrekende gegevens; tot de ontvangst van deze ontbrekende gegevens is het dossier niet ontvankelijk.

 

Twee jaar geleden werd de wetgeving geregionaliseerd.

 

“Het NSECD beschikt over 35 kalenderdagen om advies uit te brengen, te rekenen vanaf de afgifte van het bewijs van ontvangst van het volledige dossier; dit advies is niet dwingend voor de gemeente. Het college van burgemeester en schepenen deelt zijn met redenen omklede beslissing mee aan de aanvrager en aan het NSECD binnen de zeventig kalenderdagen te rekenen vanaf de volledigverklaring van het aanvraagdossier of vanaf het verstrijken van de termijn waarin dit bewijs van ontvangst van het volledige dossier afgegeven had moeten zijn, wanneer dit ontbreekt (indieningsdatum plus twintig dagen). Deze termijn van zeventig dagen duurt twintig dagen langer dan bij de procedure met een nvo van 400 tot 1.000 m² omdat dit comité een advies moet uitbrengen; hierbij wordt gestreefd naar een collegiaal advies. De gemeente blijft echter de belangrijkste partij en hoeft het advies niet te volgen, maar het is voor haar toch vrij vervelend om een negatief advies te ontvangen en alsnog haar zin te doen want dan moet ze ook een motivatie geven. In vele kleinere gemeenten is alleen een ambtenaar hiervoor bevoegd. Bij ontstentenis van een beslissing van het college van burgemeester en schepenen binnen de voorziene termijn wordt deze geacht gunstig te zijn', informeert Chris Baekelandt.

 

Bij de procedure voor een nvo groter dan 2.000 m² moet je je aanvraag vergezeld van je sociaal-economisch dossier indienen bij het college van burgemeester en schepenen. Dat stuurt een afschrift van de aanvraag naar het secretariaat van het NSECD binnen de vijf kalenderdagen na het indieningsbewijs. Tegelijk informeert het college de aangrenzende gemeenten, maar in de meeste gevallen valt dat goed mee: de meeste gemeenten zijn al blij als ze hun eigen dossiers kunnen afhandelen. De secretaris van het NSECD onderzoekt of de aanvraag volledig is. Als dit het geval is, stuurt hij of zij de aanvrager en het college binnen de twintig kalenderdagen na het indieningsbewijs een ontvangstbewijs. De dag van het versturen ervan geeft het begin aan van de onderzoekstermijn. Indien de aanvraag niet volledig is, informeert de secretaris van het NSECD de aanvrager en het college binnen de twintig kalenderdagen na het indieningsbewijs met opgave van de ontbrekende gegevens. Tot de ontvangst van deze ontbrekende gegevens is het dossier niet ontvankelijk.

Het NSECD beschikt over 35 kalenderdagen om advies uit te brengen, te rekenen vanaf de afgifte van het bewijs van ontvangst van het volledige dossier. Dit advies is niet dwingend voor de gemeente. Het college van burgemeester en schepenen deelt zijn met redenen omklede beslissing mee aan de aanvrager en aan het NSECD binnen de zeventig kalenderdagen te rekenen vanaf de volledigverklaring van het aanvraagdossier of vanaf het verstrijken van de termijn waarin dit bewijs van ontvangst van het volledige dossier afgegeven had moeten zijn wanneer dit ontbreekt (indieningsdatum plus twintig dagen). Bij ontstentenis van een beslissing van het college binnen de voorziene termijn wordt deze andermaal geacht gunstig te zijn.

Twee jaar geleden werd de wetgeving geregionaliseerd. 'Op 1 juli 2014 werden de gewesten bevoegd voor het vergunningsbeleid inzake handelsvestigingen. In Vlaanderen werden in eerste instantie de vigerende (nationale) wetgeving en procedures overgenomen in afwachting van een nieuwe regelgeving. De Vlaamse regering heeft op 18 december 2015 het voorontwerp van decreet en op 22 april 2016 het ontwerpdecreet betreffende het integrale handelsvestigingsbeleid goedgekeurd. Dat was ook de directe aanleiding waarom contact is opgenomen met een aantal federaties', meldt Chris Baekelandt.

 

{C}

Vier categorieën van kleinhandelsactiviteiten worden onderscheiden.

{C}

 

De senior consultant bij ABM wijst erop dat de socio-economische vergunning zal verdwijnen en dat men er een omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten zal van maken die aansluiting zoekt bij de bestaande handelsvestigingenreglementering. De terminologie van de wet van 13 augustus 2014 betreffende de vergunning van handelsvestigingen (zoals netto handelsoppervlakte) wordt waar mogelijk aangehouden. Vier categorieën van kleinhandelsactiviteiten worden onderscheiden: de verkoop van voeding, de verkoop van goederen voor persoonsuitrusting, de verkoop van planten, bloemen en goederen voor land- en tuinbouw en de verkoop van andere producten. 'De bouwmaterialenhandel hoort in deze laatste categorie thuis; een socio-economische vergunning voor bouwproducten zal echter evengoed gelden voor een meubel- of een elektrozaak. De vergunning legt het aantal m² van de totale netto handelsoppervlakte per categorie van kleinhandelsactiviteiten vast. En als een handelszaak een assortiment aanbiedt in twee categorieën, krijgt ze een bepaald aantal m² vergund uit de ene categorie en een bepaald aantal m² uit de andere categorie', bericht hij.

 

Niemand mag zonder voorafgaande omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten dergelijke activiteiten uitoefenen in een bedrijf of handelsgeheel met een netto handelsoppervlakte van meer dan 400 m² gedurende meer dan 180 dagen per jaar als de handelsactiviteit verenigbaar is met de geldende stedenbouwkundige voorschriften en gedurende meer dan negentig dagen per jaar in alle andere gevallen. Een omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten wordt geweigerd als het aangevraagde onverenigbaar is met stedenbouwkundige voorschriften of verkavelingsvoorschriften voor zover daar niet op geldige wijze is van afgeweken.

Federale en regionale materies

'De socio-economische vergunning was federale materie, de wet op de stedenbouw Vlaamse materie. Je kon een socio-economische vergunning aanvragen zelfs als je bedrijfssituatie stedenbouwkundig maar zo en zo was. Met de nieuwe omgevingsvergunning zal dat evenwel niet meer lukken, want je moet o.m. met de milieuwetgeving in orde zijn. Voor tuincentra geldt overigens hetzelfde probleem', merkt Chris Baekelandt op.

De inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten is in principe begin 2018 voorzien; het ontwerpdecreet doorloopt momenteel het parlementaire traject. Daarin staat dat deze vergunning pas minstens een jaar na de start van de omgevingsvergunning in februari 2017 van kracht wordt. De handhaving moet gebeuren door de politie en andere toezichthouders. Wellicht worden gewestelijke toezichthouders gedetacheerd in het Vlaams Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) en ook personeelsleden van politiezones komen in aanmerking. De handhavers kunnen raadgevingen en aanmaningen formuleren en verslagen van vaststelling (processen-verbaal) opmaken die kunnen leiden tot een administratief-rechterlijke vervolging. De gewestelijke toezichthouder van VLAIO kan ter plaatse mondeling de staking van kleinhandelsactiviteiten bevelen, inclusief de hiermee verbonden activiteiten (bv. leveringen, aanbieden van producten die in het kleinhandelsbedrijf zijn opgeslagen via een webshop of andere multimedia, dus ook e-commerce). Hij is bevoegd om alle maatregelen te treffen, inclusief de verzegeling, om de onmiddellijke toepassing van het bevel tot staking van kleinhandelsactiviteiten te waarborgen.

 

{C}

Brussel hanteert al een nieuwe wetgeving, terwijl Vlaanderen zich nog in een overgangsfase bevindt.

{C}

 

“Exclusieve geldboetes tot 10.000 ' kunnen worden opgelegd plus een eventuele voordeelontneming, een sanctie waarbij de overtreder verplicht wordt om een al dan niet geschat geldbedrag te betalen ter waarde van het bruto vermogensoordeel dat uit de schending is verkregen. Alle nog geldende vergunningen voor handelsvestigingen verleend met toepassing van de wet van 29 juni 1975 betreffende de handelsvestigingen en de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen worden automatisch beschouwd als omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten. Als je al een vergunning hebt, blijft die dus gewoon doorlopen; daar staat geen termijn op', weet Chris Baekelandt.

 

De beroepsmogelijkheden worden aanzienlijk uitgebreid tot de aanvrager, het Vlaams Agentschap Innoveren en Ondernemen (VAIO) en elke natuurlijke persoon of rechtspersoon en vereniging, organisatie of groep met rechtspersoonlijkheid die gevolgen ondervindt of waarschijnlijk ondervindt van of die belanghebbende is bij de besluitvorming over de vergunning. Niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de bescherming van het milieu worden automatisch als 'belanghebbenden' beschouwd.

'De huidige wetgeving, waarbij beroep mogelijk is door de aanvrager en door de leden van het NSECD, valt heel goed mee: er is geen openbaar onderzoek en je buur kan niet in beroep gaan. Na afgifte van de vergunning moet je ze dertig dagen lang uithangen. In het decreet wordt voorzien dat je verplicht moet worden om je omgevingsvergunning gedurende dertig dagen uit te hangen en je buur kan in beroep gaan. Men kan het je dus behoorlijk moeilijk maken', merkt de senior consultant van ABM op.

Administratieve vereenvoudiging

Hij bekijkt ook de regeling op dit vlak in het Brusselse en het Waalse Gewest. 'Brussel hanteert al een nieuwe wetgeving, terwijl Vlaanderen zich nog in een overgangsfase bevindt. Er zijn echter nog maar een heel beperkt aantal dossiers geweest onder de nieuwe wetgeving. Het Brusselse Gewest opteerde voor de opname van de socio-economische vergunning in de aanvraagprocedure van de stedenbouwkundige vergunning. Brussel streefde bij de toepassing van de nieuwe bevoegdheid 'handelsvestigingen' vooral naar administratieve vereenvoudiging: overlappende vergunningsstelsels worden vermeden en er wordt gebruik gemaakt van bestaande procedures en instrumenten in het Brusselse Wetboek van Ruimtelijke Ordening (BWRO). Definities en begrippen uit de vroegere federale wet betreffende de vergunning van handelsvestigingen werden overgenomen.

Brusselse handelaars moeten vanaf 1 juli 2014 een voorafgaande stedenbouwkundige verklaring indienen als ze van plan zijn om hun handelszaak te wijzigen of een nieuwe handelszaak op te richten, ongeacht hoeveel oppervlakte deze handelsactiviteit inneemt of zal innemen en dus ook voor een winkeltje van 5 m². Deze verklaring is nog niet van toepassing; de inhoud moet nog worden bepaald. Eén enkele vergunning (een fusie van de stedenbouwkundige en de sociaal-economische vergunning) moet worden aangevraagd in geval van de bouw van een nieuwe handelsvestiging of een nieuw handelsgeheel, de uitbreiding van een bestaande handelsvestiging, de creatie van een handelsvestiging in een bestaand gebouw dat nog geen handelsfunctie heeft en een belangrijke wijziging van de commerciële activiteit in een gebouw dat reeds een handelsfunctie heeft met een nvo van meer dan 400 m².

Bij handelsvestigingen met een netto handelsoppervlakte van 400 tot 1.000 m² moet een 'specifieke verklarende nota' worden toegevoegd. Deze nota beschrijft de effecten van de handelsvestiging op de bescherming van de consument, de veiligheid, de gezondheidsrisico's ter plaatse en in de omgeving, de omstandigheden voor het verkeer, de bereikbaarheid en het parkeren en de integratie van de handelsvestiging in haar stedelijke omgeving. De vergunning wordt afgeleverd door de gemeenten', verklaart Chris Baekelandt.

Bij handelsvestigingen met een netto handelsoppervlakte van 1.000 tot 4.000 m² is in Brussel een 'effectenverslag' vereist. Het scheppen van meer dan 1.000 m² netto handelsoppervlakte wordt in het BWRO immers bestempeld als een bijlage B-activiteit, waarvoor een effectenverslag of effectenrapport moet worden opgesteld. Dit effectenrapport moet een specifieke argumentatie bevatten betreffende de elementen die ook al in de verklarende nota voorkwamen: de bescherming van de consument, de veiligheid, de gezondheidsrisico's ter plaatse en in de omgeving, de omstandigheden voor het verkeer, de bereikbaarheid en het parkeren en de integratie van de handelsvestiging in haar stedelijke omgeving. De vergunning wordt afgeleverd door het Brusselse Gewest en dus niet meer door de gemeente.

Zeer grote handelsvestigingen met een netto handelsoppervlakte van meer dan 4.000 m² worden door het Brusselse Gewest onderworpen aan een diepgaande 'effectenstudie'. Ze worden voortaan bijlage A-projecten volgens het BWRO. Deze effectenstudie moet een specifieke argumentatie bevatten betreffende de elementen die ook al in de verklarende nota en het effectenrapport voorkwamen: de bescherming van de consument, de veiligheid, de gezondheidsrisico's ter plaatse en in de omgeving, de omstandigheden voor het verkeer, de bereikbaarheid en het parkeren en de integratie van de handelsvestiging in haar stedelijke omgeving. Ook hier levert het Brusselse Gewest de vergunning af.

'In Wallonië is het nieuwe decreet van 5 februari 2015 op 1 juni 2015 in werking getreden. De oude socio-economische vergunningen worden vandaag ingepast in de stedenbouwkundige en milieuvergunningen in het geval van een aanvraag met een stedenbouwkundig en milieuluik en worden PI (Permis Intégrés) genoemd. Als de aanvraag alleen maar betrekking heeft op het socio-economische luik (de stedenbouwkundige en milieuvergunning zijn niet noodzakelijk of werden eerder bekomen) slaat ze op een PIC (Permis Implantation Commerciale). De criteria zijn de bescherming van de consument (de commerciële mix bevorderen, het risico op een verstoring van leveringen in de buurt vermijden), de bescherming van de stedelijke omgeving (evenwicht tussen de stedelijke functies en inpassing in lokale ontwikkelingsprojecten en in de dynamiek van het stedelijke model), het sociale beleid (werkgelegenheidsdichtheid, kwaliteit en duurzaamheid van het werk) en de bijdrage tot een duurzamere mobiliteit (duurzame mobiliteit, toegankelijkheid zonder specifieke belasting voor de gemeenschap)', stipt Chris Baekelandt aan.

Het college van burgemeester en schepenen van de gemeente op wiens grondgebied de commerciële vestiging gesitueerd is, is bevoegd om de vergunningsverklaringen en -aanvragen te kennen voor projecten van handelsvestigingen met een netto handelsoppervlakte kleiner dan 2.500 m². De (gewestelijke) ambtenaar voor handelsvestigingen is bevoegd om de vergunningsverklaringen en -aanvragen te kennen van alle projecten van handelsvestigingen op het grondgebied van verschillende gemeenten en met een netto handelsoppervlakte groter dan 2.500 m².

'ABM maakt sociaal-economische aanvraagdossiers op en begeleidt ze. We hebben een tiental bedrijven begeleid die een socio-economische vergunning bezitten. Ons bedrijf kan echter niet werken via de kmo-portefeuille', maakt Chris Baekelandt duidelijk.

Fema-bestuurder Marnix Van Hoe benadrukt dat bouwmaterialenhandelaars er alle belang bij hebben om zoveel mogelijk m² op te nemen en een socio-economische vergunning aan te vragen zodat ze safe zitten voor hun omgevingsvergunning. 'Nu worden immers alleen socio-economische aspecten in ogenschouw genomen, terwijl bij de omgevingsvergunning alle aspecten zoals ook stedenbouwkundige en milieuaspecten worden bekeken. Iedereen die sinds 1975 een socio-economische vergunning heeft aangevraagd, bezit een omgevingsvergunning voor kleinhandelsactiviteiten. Op dit ogenblik interfereren de milieuvergunning en de socio-economische vergunning nog niet; dat zijn voorlopig nog twee afzonderlijke procedures', signaleert hij.

Bouwmaterialenhandelaars krijgen vijf jaar de tijd om aan uitbreiding te doen (om ze te realiseren of om te starten met hun realisatie). De aanwezigen vroegen zich wel af in welke mate gestreefd wordt naar administratieve vereenvoudiging wanneer ze weldra zeker drie criteria goedgekeurd moeten zien om één vergunning te krijgen.

Trompet

Marnix Van Hoe bekijkt ook de evolutie van de tewerkstelling en het activiteitsvolume in de sector en heeft het hierbij over de trompet van de bouw. 'De toegevoegde waarde van de bouwproductie in vaste prijzen is van januari 2012 tot april 2015 gestegen in gans België, terwijl ze in sommige Europese landen met liefst 70% is gedaald. In dezelfde periode kromp de tewerkstelling echter met 18.204 voltijdse equivalenten (vte's) door o.m. het drama van de sociale dumping en de productdumping waarbij men bv. niet-gecertificeerde materialen meebrengt uit Oekraïne. Als wij kunnen zeggen dat we alleen gecertificeerde producten verkopen, is dat echter een argument dat in ons voordeel pleit. Daarnaast zijn we ook zeer actief bezig met het op omvangrijke schaal inventariseren van alle statuten die betrokken zijn bij de levering van bouwmaterialen in België. Hierbij streven we naar een level playing field voor iedereen die bouwmaterialen levert. De bouwmaterialentoelevering wordt immers uitgevoerd vanuit bedrijven die ressorteren onder verschillende paritaire comités: PC 124 met rsz-kengetal 026 voor de bouwmaterialenhandelaar, PC 140.03 met rsz-kengetal 083 voor vervoer en logistiek, PC 100 (Makro, Brico) voor de distributie en PC 125.03 met rsz-kengetal 000 en 0150 voor de houthandel. We vinden dat de lat voor iedereen gelijk moet liggen en streven naar een gelijk statuut van bouwleveranciers om wantoestanden te vermijden. We moeten ook gebruik maken van het meldpunt voor sociale fraude; meld ons dus mistoestanden en we geven ze door', vraagt hij.

Nieuwsbrief

Wens je op de hoogte te blijven van inzichten, projecten, trends en evoluties in de bouwsector? Schrijf je nu in blijf up-to-date!

Bouwprojecten