Nog te veel sloop in Brussel, terwijl materialen hergebruikt kunnen worden
Momenteel worden er nog steeds te veel gebouwen gesloopt in Brussel, wat leidt tot aanzienlijke hoeveelheden bouwafval. Het destructieve karakter van deze slooppraktijken wordt door VUB-onderzoekers in twijfel getrokken. Zij zijn van mening dat het niet langer verantwoord is om nieuwe grondstoffen te ontginnen voor de productie van materialen, vooral niet als deze materialen al beschikbaar zijn in de stad en kunnen worden hergebruikt.
Louise Huba (VUB Architectural Engineering/Rotor) focust in haar onderzoek op de afbraak van grootschalige gebouwen. Ze stelde onder meer een databank op van alle omvangrijke afbraakwerken die plaats vonden in Brussel sinds de jaren 1980. Hieruit blijken alvast dat deze sloopprojecten nog steeds schering en inslag zijn. Dat brengt steeds grotere hoeveelheden bouw- en sloopafval met zich mee. In de laatste dertig jaar is het aandeel bouwafval in België bijna verdriedubbeld, van 8 miljoen ton in 1998 naar 22 miljoen in 2023. Bovendien hebben veel van die gebouwen nog niet het einde van hun levensduur bereikt. Vaak gaat het zelfs over relatief recente constructies die structureel nog prima in orde zijn. De vraag is of dit nog te verantwoorden valt. Daarom willen verschillende Brusselse organisaties die trend keren. “Als academici kunnen wij deze evolutie ondersteunen, onder meer door een beter zicht te krijgen op de gebouwen die afgebroken zijn, en de reden daarvoor”, zegt Louise Huba. De VUB-onderzoekers pleiten ervoor om de huidige slooppraktijk in vraag te stellen en formuleren mogelijke oplossingen. “Als we de hoeveelheid bouw- en sloopafval echt willen verminderen, moeten we in de eerste plaats inzetten op maximaal behoud van bestaande gebouwen. In tweede instantie kan hergebruik overwogen worden. Als behoud en hergebruik allebei niet mogelijk zijn, is recyclage een valabele en gewenste piste. Door alleen al de structuur te behouden, kan het meeste bouw- en sloopafval worden vermeden.”
Materialen inventariseren
Rotor, een organisatie die al twintig jaar pleit voor het hergebruik van bouwmaterialen als middel om de bouwsector te verduurzamen en het afvalprobleem aan te pakken, steunt de bevindingen van de VUB-onderzoekers. Lionel Devlieger (Rotor/Ugent): “Gebouwen zouden eigenlijk zo lang mogelijk behouden moeten worden. En als afbraak toch onvermijdelijk is, dienen eerst zorgvuldig alle herbruikbare onderdelen worden verwijderd. Er zijn experts die een inventaris kunnen opstellen van herbruikbare materialen, zoals technische installaties, radiatoren, verhoogde vloeren, systeemwanden, verlaagde plafonds, isolatiematerialen, hout, baksteen, dakpannen en sanitaire voorzieningen. Natuursteen zou bijvoorbeeld altijd moeten worden hergebruikt. Zo kan een natuurstenen gevelbekleding, zoals de typische granieten platen van kantoorgebouwen uit de jaren negentig, veilig dienst doen als vloerbekleding.” Volgens Rotor krijgt momenteel slechts 1 procent van de bouwmaterialen een tweede leven.
Minimumpercentage in lastenboek
De VUB-onderzoekers merken ook dat de lastenboeken opnieuw meer rekening houden met het hergebruik van materialen. “Het bestuderen van historische lastenboeken toont aan dat er concreet werd aangegeven welke materialen behouden moesten blijven bij een afbraakwerf”, zegt VUB-professor Ine Wouters. “Vandaag streeft men terug naar een minimumpercentage voor het hergebruik van materialen, ook voor nieuwbouw. Onder meer de stad Brussel onderzoekt wanneer een dwingend minimumpercentage voor het hergebruik van materiaal in het algemeen lastenboek kan opgenomen worden. Voorlopig lijkt ‘zoveel mogelijk hergebruik’ een realistische formulering om de bouwsector verder te ondersteunen in deze transitie.” Een groot probleem is nu nog het stockeren van materialen. “De meeste opslagplaatsen voor hergebruikte materialen zijn verdwenen in de loop van de twintigste eeuw. Vandaag moet er dus nieuwe opslagruimte gecreëerd worden of moeten de materiaalstromen beter op elkaar afgestemd worden. Je zou al op voorhand moeten weten: dit materiaal heb ik binnenkort nodig en in dat gebouw gaat het vrijkomen”, zegt Wouters.
Geen nieuw fenomeen
Het hergebruik van bouwmaterialen is geen nieuw fenomeen. “Gebouwen voorzichtig demonteren om waardevolle materialen te recupereren om ze opnieuw aan te wenden is een eeuwenoude praktijk die tot het midden van de 20ste eeuw ook in Brussel gangbaar was”, zegt VUB-professor Stephanie Van de Voorde. VUB-onderzoekers gaan dieper in op die recyclagepraktijk in de afgelopen 200 jaar: Lara Reyniers (VUB Architectural Engineering) onderzoekt welke technieken, instrumenten en personen daarbij betrokken waren. “Naast gespecialiseerde aannemers was er een belangrijke rol weggelegd voor de overheid”, zegt Reyniers. “Zo schreef stadsarchitect Victor Jamaer in de tweede helft van de 19de eeuw talloze aanbestedingen uit voor afbraakwerken, meestal in het kader van stedelijke vernieuwingswerken. Uit de analyse van de bijhorende documenten blijkt dat afbraak een belangrijk onderdeel van de bouwpraktijk was, met bijhorende procedures die nauwelijks veranderden doorheen de jaren. De afbraakwerken werden toegekend aan de hoogste bieder.”
Gerecupereerde materialen
De aannemer betaalde dus om gebouwen te mogen afbreken. “Hij werd immers eigenaar van de materialen die vrijkwamen bij de afbraak en maakte winst door die gerecupereerde materialen te verkopen, rechtstreeks vanop de werf of vanuit hun depots”, zegt Reyniers. “Dit toont niet alleen aan dat de verkoop van afbraakmaterialen een winstgevende praktijk was, maar verklaart ook waarom afbraakaannemers voorzichtig te werk gingen. We zien ook vaak dezelfde namen van aannemers terugkeren, wat duidt op een gespecialiseerde subsector die specifieke technieken en expertise ontwikkelde.” Reyniers stelde vast dat deze manier van werken wijzigde doorheen de 20ste eeuw: door stijgende lonen, de nood aan snelle afbraak en nieuwe technieken zoals hydraulische sloophamers werden gebouwen steeds vaker herleid tot puin.
Veranderende tijden
“In de loop van de 20ste eeuw werd hergebruik eerder de uitzondering dan de regel”, bevestigt Van de Voorde. Maar de dag van vandaag zien de VUB-onderzoekers de interesse in circulariteit en hergebruik opnieuw groter worden. “Doorheen de geschiedenis merken we op dat periodes van oorlog en crisis gepaard gaan met een toenemende recuperatie van bouwmaterialen”, zegt Van de Voorde. “Doorgaans is dat omwille van praktische of economische redenen. Ook vandaag zien we dat het opnieuw vaker als een valabele optie wordt beschouwd. Behalve de kostprijs spelen uiteraard ook ecologische aspecten een rol.” Materialen opnieuw gebruiken, is inderdaad nauw gelieerd met de concrete context. “Er bestaat momenteel een groeiend besef dat grondstoffen eindig zijn”, zegt Wouters. “We hebben te maken met een klimaatcrisis. En in de covid-periode was het dan weer moeilijk om aan bouwmaterialen te geraken. Toen zagen we al dat aannemers meer materialen gingen recupereren in plaats van ze in de afvalcontainer te gooien.”
Hergebruikindustrie verweven
Het voorzichtig demonteren en reinigen van materialen is een arbeidsintensief proces waarvoor tijd en ruimte nodig is. Kan de hergebruikindustrie weer verweven worden in de stad en zo inspelen op de nabijheid van arbeiders en het herwonnen belang van korte productieketens? “Omdat dit vraagstuk niet alleen een langetermijnperspectief maar ook een interdisciplinaire aanpak vraagt, werken Lara Reyniers en Louise Huba nauw samen met VUB-collega’s in de geschiedenis, Karoline da Silva Rodrigues, en geografie Jasmin Baumgartner”, zegt Van de Voorde. “Dankzij die samenwerking krijgen we een beter inzicht in de politieke, economische en sociale evolutie van de Brusselse bouwsector, van de 17de eeuw tot vandaag. Daarbij kijken we onder meer naar hoe de bouwsector bijdraagt aan het verminderen van de sociale ongelijkheid en hoe we een antwoord kunnen bieden op de hedendaagse stedelijke uitdagingen van de circulaire economie.”