Als abonnee heb je toegang tot alle artikels op BOUWKRONIEK.be

Regelgeving

Goede bedoelingen alleen zijn niet altijd voldoende

Een democratie veronderstelt dat de overheid zich moet houden aan bepaalde regels en dat de bestuurde de naleving van deze regels kan nazien en desnoods afdwingen. Dit vereist in de eerste plaats dat beslissingen van die overheid transparant zijn, afdoende gemotiveerd en meegedeeld worden aan de betrokkenen. De transparantie op het vlak van overheidsopdrachten is de jongste jaren heel wat verbeterd. De perfectie is echter niet van deze wereld en het plaatje vertoont nog enkele hiaten, zoals deze bijdrage zal aantonen. Het is uiteraard niet mogelijk om in dit kort bestek een volledig overzicht te geven van alle maatregelen die de rechtsbescherming van de bestuurde moeten waarborgen (zie hierover mijn handboek 'Kroniek Overheidsopdrachten'). We focussen in deze rubriek dan ook enkel op de vermeldingsplicht van de beroepsmogelijkheden.

Goede bedoelingen alleen zijn niet altijd voldoende

Vermelding van de beroepsmogelijkheden

Elke bestuurde die meent benadeeld te zijn door een (individuele) administratieve beslissing beschikt over de mogelijkheid tot beroep tegen die beslissing bij een administratieve of jurisdictionele rechter.

De vordering tot schorsing van een onwettige beslissing inzake overheidsopdrachten wordt in principe ingesteld binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving of kennisneming van de beslissing, naargelang het geval. Voor een vordering tot vernietiging van de beslissing bedraagt deze termijn zestig dagen.

Deze termijnen gelden zowel voor een beroep dat ingeleid wordt voor de Raad van State als voor de gewone rechter. In het eerste geval moet het gaan om een beslissing van een administratieve overheid. In het tweede geval gaat het om (rechts-)personen met een privaatrechtelijk karakter, die geen administratieve overheid zijn (bv. een privé-ziekenhuis of een private onderwijsinstelling).

Om dit beroep te waarborgen, voorziet artikel 2, 4° van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur (B.S. 30 juni 1994) dat elk document, waarmee een beslissing of een administratieve handeling met individuele strekking uitgaande van een federale administratieve overheid ter kennis wordt gebracht van een bestuurde, de eventuele beroepsmogelijkheden moet vermelden, alsook de instanties bij wie het beroep moet worden ingesteld en de geldende vormen en termijnen; bij ontstentenis neemt de verjaringstermijn voor het indienen van het beroep geen aanvang.

Deze bepaling is evenwel alleen van toepassing op federale overheden, terwijl het gros van de overheidsopdrachten wordt geplaatst door de gewesten en de gemeenschappen, alsook door provincies, intercommunales, gemeenten, lokale besturen, enzovoorts, '. De gewesten en gemeenschappen hebben dus ook een vergelijkbare verplichting opgenomen in hun decreten betreffende de openbaarheid van bestuur.

Ook de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State voorzien dat de betekening door een administratieve overheid van de akte of van de beslissing met individuele strekking het bestaan van de mogelijkheid tot beroep moet vermelden, alsmede de in acht te nemen vormvoorschriften en termijnen. De verjaringstermijnen voor de beroepen, bedoeld bij artikel 14, § 1, nemen alleen een aanvang indien aan deze voorwaarde is voldaan. Indien aan die verplichting niet wordt voldaan, dan nemen de verjaringstermijnen een aanvang vier maanden nadat aan de betrokkene de akte of de beslissing met individuele strekking ter kennis werd gebracht (art. 19, tweede lid gecoördineerde wetten Raad van State, zoals gewijzigd door artikel 7 van de wet van 20 januari 2014 - B.S. 3 februari 2014).

Er zijn dus voldoende wettelijke bepalingen die de vermelding opleggen de beroepsmogelijkheden te vermelden, en toch rijzen er enkele problemen.

Verlenging niet altijd mogelijk

Vooreerst is er in artikel 19, tweede lid van de gecoördineerde wetten op de Raad van State enkel sprake van de beroepen bedoeld bij artikel 14, § 1 van dezelfde wet, dit wil zeggen de verzoeken tot nietigverklaring van de akte of beslissing, en niet de verzoeken tot schorsing, die immers worden geregeld door een ander artikel (art. 17) van dezelfde wet. Een inschrijver die zich tot de Raad van State wendt met het oog op de schorsing van de gunningsbeslissing kan zich dus niet beroepen op dat artikel om een eventuele verlenging van de beroepstermijn te bekomen.

De transparantie op het vlak van overheidsopdrachten is de jongste jaren heel wat verbeterd.

Maar in het Vlaams Gewest kan men zich desgevallend steunen op artikel 35 van het decreet van de Vlaamse Raad van 26 maart 2004 (B.S. 1 juli 2004) welke de verplichting voorziet dat een administratieve beslissing, die aan de inschrijvers wordt betekend, de beroepsmogelijkheden en de termijnen moet vermelden binnen dewelke desgevallend beroep kan aangetekend worden tegen die beslissing en dat bij ontstentenis ervan, de verjaringstermijn voor het indienen van het beroep geen aanvang neemt. Eenzelfde bepaling vinden we ook terug in artikel 6 van de Brusselse Ordonnantie 30 maart 1995 (B.S. 23 juni 1995). In deze teksten wordt geen onderscheid gemaakt tussen een procedure tot schorsing of een procedure tot vernietiging van de beslissing.

Voor het Waalse Gewest bevat artikel 3 van het Decreet van 30 maart 1995 (B.S. 28 juni 1995) eenzelfde verplichting, zonder er evenwel aan toe te voegen dat bij ontstentenis van die vermelding, de termijn voor het indienen van een beroep geen aanvang neemt. Hetzelfde geldt voor artikel 2 van het Decreet van de Franse Gemeenschap 22 december 1994 (B.S. 31 december 1994).

Voor de opdrachten, die beheerst worden door laatstgenoemde decreten, rijst er dus wel een probleem, vermits geen van beide decreten een uitdrukkelijke verlenging van de proceduretermijn voorziet in het geval de vermelding van de beroepsmogelijkheden ontbreekt. De betrokken inschrijver kan zich slechts beroepen op de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur, die voorziet in een verlenging van de beroepstermijn, enkel en alleen wanneer het gaat om een administratieve handeling, uitgaande van een federale overheid. De (Franstalige kamer van de) Raad van State besliste dan ook dat voor een opdracht, niet geregeld door de federale wet maar door een van beide voornoemde decreten, enkel de procedureregels, eigen aan de Raad van State, van toepassing zijn. De inschrijver kan zich dus enkel beroepen op artikel 19, tweede lid van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, maar die voorziet een eventuele verlenging van de beroepstermijn slechts voor de verzoeken tot nietigverklaring van de akte of beslissing, en niet op de verzoeken tot schorsing. Een inschrijver die niet werd verwittigd van de beroepsmogelijkheden en die daardoor te laat een verzoek tot schorsing van de administratieve beslissing inleidt, zal dus van een kale reis terugkomen.

Op het verkeerde been

Een tweede probleem wordt gevormd door het feit dat sommige privaatrechtelijke personen, die onderworpen zijn aan de wetgeving overheidsopdrachten, maar die geen administratieve overheid zijn, in hun kennisgeving aan de inschrijvers, die zij moeten doen in het kader van de informatieplicht, ook vermelden dat tegen de gunningsbeslissing beroep kan worden ingesteld bij de Raad van State. Dat is niet volledig juist, want de Raad van State is niet bevoegd om zich uit te spreken over de beslissingen van deze privaatrechtelijke personen. De Raad is immers enkel bevoegd om uitspraken te doen wanneer het gaat om beslissingen van administratieve overheden. Voor beslissingen inzake overheidsopdrachten, genomen door privaatrechtelijke personen, zijn enkel de gewone rechtbanken bevoegd. Met de vermelding dat beroep kan ingesteld worden voor de Raad van State, worden de inschrijvers dus op het verkeerde been gezet. Het is al meermaals voorgevallen dat een gedupeerde inschrijver zich hierdoor laat misleiden en een procedure start voor de Raad van State. Deze kan echter niet anders dan zich onbevoegd verklaren op grond van de wettelijke bepalingen, die zijn bevoegdheid regelen. En ondertussen is de kans verkeken, want de termijn om een schorsing in te leiden voor de bevoegde rechter is dan meestal reeds verstreken.

Het is dus niet omdat in de vermelding van de beroepsmogelijkheden verwezen wordt naar de Raad van State, dat deze ook effectief bevoegd zou zijn om kennis te nemen van elke vordering tot schorsing of vernietiging van een gunningsbeslissing. Dergelijke vermeldingen mogen niet blindelings worden gevolgd en het komt er op in elk geval afzonderlijk na te gaan welke verhaalinstantie bevoegd is om over de vordering te oordelen.

WILLY ABBELOOS

Meer over deze materie lees je in 'Kroniek Overheidsopdrachten' (auteur Willy Abbeloos), een uitgave van Bouwkroniek/EBP, 2014, deel I en II, (295 ', inclusief 6% btw ' exclusief 15 ' verzendkosten) te bestellen via consult@ebp.be.

Nieuwsbrief

Wens je op de hoogte te blijven van inzichten, projecten, trends en evoluties in de bouwsector? Schrijf je nu in blijf up-to-date!

Bouwprojecten