De vraag stelde zich naar de kwalificatie van deze toestemmingsvereiste en de gevolgen van deze kwalificatie. Met betrekking tot deze gunningsprocedure werden in dit verband vijf prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie waarbij voornamelijk de eerste en de derde vraag relevant zijn. Het Hof heeft op 8 juli 2021 (C-295/20 Sanresa) in antwoord op deze prejudiciële vragen het onderscheid verduidelijkt tussen selectiecriteria en uitvoeringsvoorwaarden.
1. Met de eerste prejudiciële vraag wenst de nationale rechter te vernemen of de verplichting om toestemming te verkrijgen van de bevoegde autoriteiten om de betrokken afvalstoffen over te brengen naar een andere lidstaat gekwalificeerd dient te worden als een selectiecriterium dan wel een voorwaarde voor de uitvoering van de opdracht. In antwoord op deze eerste prejudiciële vraag stelt het Hof van Justitie dat de verplichting om toestemming te verkrijgen van de bevoegde autoriteiten om de betrokken afvalstoffen over te brengen naar een andere lidstaat niet gekwalificeerd kan worden als een selectiecriterium maar gekwalificeerd dient te worden als een voorwaarde voor de uitvoering van de opdracht. Deze voorwaarden kunnen verband houden met milieugerelateerde overwegingen.
2. In antwoord op de derde prejudiciële vraag geeft het Hof van Justitie aan wat de gevolgen zijn van de kwalificatie van de verplichte toestemming als voorwaarde voor de uitvoering van de opdracht. Het Hof stelt dat nu deze voorwaarde geen selectiecriterium betreft, de inschrijver niet mag worden uitgesloten van de deelname aan de gunningsprocedure enkel en alleen omdat de inschrijver (nog) geen toestemming heeft van de bevoegde autoriteiten om de afvalstoffen te vervoeren naar andere lidstaten.
Het Hof wijst er in het arrest ook op dat aanbesteders het risico van niet-uitvoering ingevolge het mogelijks niet verkrijgen van een toestemming kunnen indekken door in de selectiefase onder meer referenties op te vragen waaruit de ervaringen op het gebied van overbrengen van gevaarlijke afvalstoffen van de inschrijver blijkt.
Ten slotte is het Hof van Justitie ook van mening dat de verplichting voor inschrijvers om reeds vanaf de indiening van hun inschrijving aan alle voor de uitvoering van de opdracht geldende voorwaarden te voldoen waaronder de verplichting tot het bekomen van bovenvermelde toestemming een buitensporige voorwaarde betreft die deze inschrijvers ontmoedigen om deel te nemen aan de gunningsprocedure. Het volstaat dat de inschrijver aan deze uitvoeringsvoorwaarde voldoet op het moment van de gunning van de opdracht.
3. Belangrijk om te benadrukken is dat de specifieke omstandigheden van de zaak - meer bepaald het feit dat de inschrijver bij inschrijving niet geweten zou hebben wat precies tot de opdracht zou behoren - wellicht een rol heeft gespeeld in de beoordeling van het Hof van Justitie. Zo zou het niet duidelijk zijn geweest voor de inschrijver over welke samenstelling en hoeveelheden gevaarlijke afvalstoffen het precies zou gaan, wat nochtans van belang is om een toestemming bij de bevoegde autoriteiten aan te vragen.
Prof.dr. Mr. Steven Van Garsse, UHasselt/UAntwerpen, Mr. Ellen Wouters, Equator Advocaten