Maatwerk in ruimtelijke regels is een noodzaak
Recentelijk wees Vlaams Bouwmeester Leo Van Broeck erop dat ‘de autonomie van gemeenten op het vlak van ruimtelijke ordening ons tot een bananenrepubliek maakt’. De architctenvereniging NAV is het eens met deze oproep en pleit voor ‘uniformiteit’. De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) is het met deze stelling echter grondig oneens.
“De ruimtelijke context tussen en zelfs binnen gemeenten is zodanig uiteenlopend dat locatiespecifieke regelgeving gerechtvaardigd kan zijn. We willen de specifieke kenmerken van iedere gemeente of iedere plek in een gemeente bewaren en zelfs versterken, en dus juist géén uniforme regels. We begrijpen dat méér regels niet altijd evident is voor de opdrachtgever, maar wijzen erop dat de meeste plannen en verordeningen tegenwoordig digitaal raadpleegbaar zijn en gemeenten veel energie steken in vooroverleg”, schrijft de VVSG in een nieuwsbrief.
“Soms zijn de stedenbouwkundige voorschriften verouderd. De ideeën over wat op welke plek wenselijk is kunnen immers snel wijzigen. Bij stedenbouwkundige voorschriften gaat het bovendien altijd om een evenwichtsoefening tussen rechtszekerheid en flexibiliteit. Van gemeenten mag niettemin worden verwacht dat de stedenbouwkundige regels actueel zijn. Als er verouderde of onduidelijke regelgeving is, kan dat het best worden gesignaleerd aan de gemeente in kwestie, die dan kan nagaan of een aanpassing zich opdringt”, aldus nog de VVSG.
De Vlaamse Bouwmeester doet ook een suggestie voor meer ‘hulp of advies’ voor gemeentes. “Die suggestie is waardevol, maar als het voorstel om tot een soort ‘Touring Wegenhulp inzake ruimtelijke ordening’ te komen inhoudt dat de beslissing over wat goede ruimtelijke ordening is verder van de gemeente komt te staan, is dat niet onze eerste keuze. Steden en gemeenten moeten zélf tot goed gemotiveerde beslissingen komen. Dat gebeurt overigens nu ook al. Om goed onderbouwde beslissingen te nemen is het in veel gemeentes gebruikelijk om bijvoorbeeld voorafgaandelijk interne overlegrondes te organiseren, of worden de meer complexe aanvragen voorgelegd aan een team van experts, dikwijls een ‘kwaliteitskamer’ genoemd. Vlinter, de koepelorganisatie van de Vlaamse intercommunales, is trouwens in samenwerking met de Vlaamse Bouwmeester bezig het werkingsgebied van de kwaliteitskamers flink uit te breiden”, klinkt het bij de VVSG.
Vlaanderen bouwde de voorbije jaren de vergunningsaanvragen waarvoor eerst het advies van de gespecialiseerde diensten van de Vlaamse overheid moet worden gevraagd, steeds verder af. De VVSG was daar niet specifiek vragende partij voor, maar vindt ook dat overbodige adviesaanvragen geen zin hebben. Daarom moet altijd kritisch naar de lijst van de verplicht in te winnen adviezen worden gekeken.
Tegelijk pleitte de VVSG voor de invoering van de mogelijkheid voor gemeenten om ‘facultatief advies’ in te winnen, waardoor, afhankelijk van de concrete kennis en kunde die lokaal aanwezig is, de gemeente zélf beslist of een extern advies een meerwaarde heeft of niet. Dit voorstel heeft het toen niet gehaald.
De Vlaamse Bouwmeester stelt tot slot dat het stijgende aantal procedures bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen het gevolg is van meer gemeentelijke autonomie. “Tegen een beslissing van de gemeente om een vergunning al dan niet toe te kennen, kan echter niet naar de Raad voor Vergunningsbetwistingen worden gestapt. Enkel voor vergunningsbeslissingen door de provincies of de Vlaamse overheid is beroep mogelijk bij deze Raad. De vermeende slechte kwaliteit van gemeentelijke beslissingen kan dus niet de oorzaak zijn van het aantal procedures bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen”, besluit de VVSG.