In deze zaak betrof het een complexe opdracht, waarvan de totale waarde werd geraamd op 30 miljoen euro, verdeeld over 14 percelen. Voor het perceel “Buitenschrijnwerk” werd de opdracht gerangschikt in categorie D (algemene aanneming), klasse 5. Er werden vier offertes ingediend, maar drie ervan werden onregelmatig verklaard, om reden van het feit dat de inschrijvers geen Uniform Aanbestedingsdocument (UEA) bij hun offerte hadden gevoegd en bovendien niet over de gevraagde erkenning beschikten.
Een van de inschrijvers trok evenwel naar de Raad van State. Hij betoogde dat de aanbestedende overheid geen UEA mocht eisen, vermits het bedrag van het bewuste perceel onder de Europese drempels bleef. Een UEA is inderdaad enkel verplicht voor een opdracht, die de Europese drempels bereikt. Hij betwistte ook de rangschikking van de erkenning in categorie D, aangezien het perceel uitsluitend de uitvoering beoogde van metalen schrijnwerk en de juiste erkenning bijgevolg D20 was.
UEA of niet?
Voor opdrachten, die de Europese drempels bereiken of overschrijden, moeten de kandidaten of inschrijvers een Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA) bij hun offerte voegen. Hierin bevestigen zij dat zij voldoen aan de gestelde selectievoorwaarden en dat zij zich niet bevinden in één van de uitsluitingsgronden, die voorzien zijn in de wet, met inbegrip van deze inzake de fiscale en sociale schulden. Voor de opdrachten waarvan de geraamde waarde lager is dan de drempel voor de Europese bekendmaking, mag de aanbestedende overheid de kandidaat of inschrijver niet verzoeken een UEA voor te leggen (art. 39, § 1, vierde lid, K.B. 18 april 2017). Deze wordt vervangen door het louter indienen van de offerte, die geldt als impliciete verklaring op erewoord van de inschrijver, dat hij aan de gestelde eisen voldoet.
De Raad van State (nr. 243.894 en 245.208) bevestigde reeds dat enkel het bereiken van de drempels voor Europese bekendmaking tot gevolg heeft dat een UEA verplicht bij de offerte moet worden gevoegd. Voor een opdracht onder deze drempels mag geen UEA worden gevraagd, ook al werd de opdracht door de aanbestedende overheid op vrijwillige basis Europees bekendgemaakt. In dat geval wordt de opdracht geldig gegund op basis van een impliciete verklaring op erewoord zonder dat een UEA moet worden geëist. Met andere woorden, het is niet omdat een opdracht effectief Europees werd bekendgemaakt dat een UEA verplicht moet voorgelegd worden. Dit is enkel het geval wanneer de opdracht de Europese drempels bereikt. Het ging in deze zaak om een opdracht onder de Europese drempel, de niet verdeeld was in percelen.
Wanneer een opdracht in percelen is verdeeld, moeten de percelen mee in acht genomen worden voor de berekening van de raming van de opdracht (art. 7, § 1 K.B. 18 april 2017). Indien het totaal geraamde bedrag van de opdracht de Europese drempelwaarde bereikt, moet deze Europees worden bekendgemaakt, en dus ook de percelen.
De vraag is dan of voor die afzonderlijke percelen bijgevolg ook een UEA kan geëist worden, zelfs indien het bedrag van die percelen, afzonderlijk beschouwd, de Europese drempels niet bereikt ? De vraag is belangrijk want het niet indienen van een UEA, wanneer het verplicht is, wordt altijd beschouwd als een substantiële onregelmatigheid, gesanctioneerd door de nietigheid van de offerte.
Het hogervermelde arrest van de Raad van State (nr. 251.278) antwoordt op deze vraag bevestigend. Voor de percelen, die niet aan de Europese bekendmaking kunnen worden onttrokken, eist de aanbestedende overheid terecht dat een Uniform Europees Aanbestedingsdocument wordt voorgelegd, ook wanneer het geraamde bedrag van het betrokken perceel lager is dan de Europese bekendmakingsdrempel. Het arrest steunt zich op het feit dat de aanbestedende overheid (op basis van artikel 12 van het K.B. 18 april 2017) voor bepaalde percelen, die een beperkte waarde vertonen, eventueel kan afwijken van een Europese bekendmaking. Enkel voor laatstgenoemden, zou dan geen verplichting bestaan om een UEA bij de offerte te voegen, en zou een impliciete verklaring op erewoord volstaan. Maar zolang de aanbestedende overheid geen toepassing heeft gemaakt van deze mogelijkheid, moeten alle percelen, die deel uitmaken van een “Europese” opdracht, ook Europees worden bekend gemaakt.
Vereiste erkenning
Zoals hoger vermeld, werd niet alleen de volledige opdracht, doch ook het afzonderlijk perceel “Buitenschrijnwerk” gerangschikt in categorie D, klasse 5. Nu is het wel zo dat voor opdrachten, die bestaan uit meerdere percelen, de juiste erkenningscategorie, alsook de erkenningsklasse, per perceel worden bepaald.
Dit geldt onverminderd indien het perceel deel uitmaakt van een grotere opdracht, bestaande uit 14 percelen, en waarvoor de aanbestedende overheid enkel een erkenning had gevraagd in hoofdcategorie D “Algemene aanneming van bouwwerken”. Wanneer de technische bepalingen van het bestek voor het bewuste perceel “leveren en plaatsen van buitenschrijnwerk” verduidelijken dat het om aluminium buitenschrijnwerk gaat, ramen, deuren, beglazing, muggenramen, zonwering, aluminium belettering van bepaalde faciliteiten in het woonzorgcentrum (cafetaria, LDC, zorgloket, enz.), dan kan dit perceel uitsluitend worden gerangschikt in de ondercategorie D20 “Metalen schrijnwerk”, en niet in de categorie D. Het perceel betreft immers geenszins een “complexe opdracht[…], omvattend de bouw of vernieuwbouw van gebouwen en bouwwerken allerhande en dit tot en met hun volledige afwerking”. Door dit perceel in het bestek onder de categorie D onder te brengen, heeft de aanbestedende overheid – aldus het arrest - de opdracht niet op de vereiste zorgvuldige wijze gerangschikt.
In zoverre de aanbestedende overheid nog trachtte zich te verdedigen door te stellen dat de erkenning in categorie D in casu wel degelijk in aanmerking mocht worden genomen, waarbij zij verwijst naar de rechtsspreuk “qui peut le plus, peut le moins”, en daarbij doet gelden dat het perceel past binnen een totaalproject, zodat een aannemer die over de voor het totaalproject vereiste erkenning beschikt ook een perceel ervan zou mogen uitvoeren, antwoordde de Raad van State dat dit in strijd is met artikel 5, § 2, van het koninklijk besluit erkenning 1991, naar luid waarvan de erkenning in een categorie geen erkenning in de daarbij behorende ondercategorieën met zich meebrengt.
Wat betreft de klasse, die vereist mag worden bij een opdracht in percelen, wordt de klasse eveneens bepaald per perceel afzonderlijk. Dat geldt ook indien verschillende percelen aan dezelfde inschrijver worden gegund. In dat geval moet enkel nagezien worden of de inschrijver het plafond van de gelijktijdig uit te voeren werken, dat bepaald werd voor zijn erkenningsklasse, niet overschrijdt.
Evenwel, sinds de invoering van artikel 58, § 4, K.B. 15 juli 2011, kan de aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten een erkenning eisen in verhouding tot het totaal bedrag van de percelen, die gezamenlijk aan eenzelfde inschrijver worden gegund met het oog op een gelijktijdige uitvoering. Dit is thans ook nog zo (artikel 49, K.B. van 18 april 2017). De aanbestedende overheid moet dit dan wel uitdrukkelijk voorzien in de opdrachtdocumenten. Indien de opdrachtdocumenten daaromtrent geen enkele bepaling bevatten, dient de inschrijver enkel te voldoen aan de erkenningsklasse die overeenstemt met elk perceel, dat hem wordt gegund. Verschillende percelen kunnen hem dan worden gegund, waarbij enkel moet rekening gehouden worden met het maximum plafond van gelijktijdig uit te voeren werken.
Uit voornoemd artikel vloeit ook voort dat de erkenning waarvan een inschrijver houder moet zijn, wordt bepaald op basis van de percelen die hem worden gegund, en niet op grond van de percelen waarvoor hij heeft ingeschreven. Het is fout een erkenning te eisen in de klasse die overeenstemt met het totale bedrag van de percelen "waarop ingeschreven wordt". Dergelijke voorwaarde legt meer op dan wat bepaald is door artikel 3, § 4, van het K.B. van 26 september 1991 (erkenning aannemers) en is bijgevolg onwettig. De klasse dient dus enkel bepaald, rekening houdend met de percelen, waarvoor de betrokken inschrijver de laagste offerte heeft ingediend en die hem effectief worden gegund, en niet met de totale waarde van de percelen waarvoor hij heeft ingeschreven (Raad van State, nr. 226.850).
WILLY ABBELOOS
Meer over deze materie, lees je in de nieuwe Kroniek Overheidsopdrachten (auteur Willy Abbeloos), uitgave Bouwkroniek/EBP, 2019, deel I en II, (395 €, exclusief 6% BTW en verzendkosten), te bestellen via www.biz.bouwkroniek.be/kroniek. Aangepast aan de huidige wetgeving, de nieuwe toepassingsdrempels geldig vanaf 1 januari 2020 en aangevuld met de belangrijkste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, het Grondwettelijk Hof en de Raad van State.