De impact van houtkachels op de luchtkwaliteit moet omlaag
Heel wat huishoudens gebruiken af en toe hout om te verwarmen. Ondanks de aanzienlijke vooruitgang die reeds geboekt werd, kan verbrandingsrook onverbrande componenten bevatten die onaangename geuren verspreiden en irritatie aan de ogen of de luchtwegen veroorzaken. Daarom moeten we aandacht blijven besteden aan de kwaliteit van de verbranding en de verspreiding van de rook.
Hoe het rookgasafvoerkanaal ontworpen is en waar het uitmondt, beïnvloedt de werking van een houtkachel en de verspreiding van de rook. Om problemen zoals een slecht trekkende afvoer of hinder bij de buren te voorkomen, zou de uitmonding zich idealiter 50 cm boven de nok van een hellend dak en 200 cm boven de dakopstand van een plat dak moeten bevinden. De kachel correct gebruiken met voldoende droog hout verbetert de kwaliteit van de rook. Om minder verontreinigende stoffen en verbrandingsgeur te laten binnendringen, moet men dan weer rekening houden met de kwaliteit en de verspreiding van de rook, en ervoor zorgen dat deze weggehouden wordt bij ramen en ventilatieopeningen.
Dit artikel geeft een overzicht van elementen uit een studie van het WTCB en de VITO (Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek), die uitgevoerd werd op vraag van het Vlaamse Gewest. De aanbevelingen zijn bedoeld om bestaande situaties waarin geurproblemen, een slecht trekkende afvoer of terugslag van rookgassen gemeld werden, te verbeteren. Sommige aanbevelingen zijn in de praktijk echter moeilijk toe te passen. Hoewel ze niet als minimale eisen beschouwd mogen worden, kunnen ze toch dienen als leidraad voor het ontwerpen van nieuwe installaties.
ROOKKWALITEIT
Het vermogen van de kachel moet afgestemd worden op de behoeften van het gebouw en zijn bewoners. De beste manier is de hoeveelheid hout in de verbrandingsruimte aan te passen. Het is uiteraard ook mogelijk om de verbranding te optimaliseren door de verbrandingsluchttoevoer te regelen (gedeeltelijk te sluiten). Om te voorkomen dat de verbrandingskwaliteit zou verslechteren en de kachel en het rookkanaal verstopt zouden raken, mag de luchttoevoer echter nooit te sterk afgesloten zijn. Pelletkachels bieden in elk geval een betere vermogensregeling en produceren over het algemeen rook van een betere kwaliteit.
Doorgaans volstaat een rookgasafvoerkanaal dat zowel binnen als buiten het gebouw thermisch geïsoleerd is en dat dezelfde diameter heeft als de afvoerstomp van de kachel. Het kanaal moet zo verticaal mogelijk zijn en bochten dienen vermeden te worden. Het rookgasafvoerkanaal moet vanaf de kachel tot aan de uitmonding tussen 4 en 12 m hoog zijn, tenzij de kachel uitgerust is met een luchttoevoerventilator.
Voor een goede verbranding moet droog hout gebruikt worden. Om aan de strengste normen te voldoen, mag het vochtgehalte van pellets niet meer dan 10 % bedragen. Houtblokken moeten ten minste twee jaar overdekt gedroogd worden om het aanbevolen vochtgehalte van 15 % te bereiken.
De houtkachel moet niet alleen efficiënt en goed gedimensioneerd zijn, maar ook correct gebruikt worden (zie de WTCB-Dossiers 2015/3.14). De kachel zou bij voorkeur ook luchtdicht moeten zijn, dat wil zeggen dat ze de verbrandingslucht rechtstreeks aan de buitenomgeving onttrekt. Voor niet-luchtdichte toestellen moet de ruimte uitgerust zijn met een permanente toevoeropening voor de verbrandingslucht. Een dampkap kan bij niet-luchtdichte kachels rookgassen doen terugslaan. Zowel het rookgasafvoerkanaal als het verbrandingstoestel moeten regelmatig gereinigd worden. Daarom moet er op strategische plaatsen in het kanaal in reinigingsopeningen voorzien worden.
POSITIE VAN DE UITMONDING
De positie van de uitmonding is essentieel om voldoende trek in het rookgasafvoerkanaal te verkrijgen en de houtkachel optimaal te laten werken enerzijds en om ervoor te zorgen dat de rook snel verdunt in de omgeving om overlast voor de buurt te beperken anderzijds.
In de normen NBN EN 15287-1 en -2 is bepaald dat de uitmonding zich zo hoog mogelijk op het gebouw moet bevinden om de trek en de rookverspreiding te garanderen. In de praktijk lijken sommige afmetingen in het geval van houtkachels ons onvoldoende. Dat is in het bijzonder zo voor de afstand tussen de uitmonding en de luchttoevoeropeningen (zie bijlage M van de norm NBN EN 15287-1).
De uitmonding mag niet in een gevel geplaatst worden. Het rookgasafvoerkanaal mag dus wel horizontaal door een gevel lopen, maar moet vervolgens verticaal tot boven het dak doorgetrokken worden. Om de rookverspreiding te bevorderen, zou de uitmonding zich bij een hellend dak ten minste 50 cm boven de nok en bij een plat dak ten minste 200 cm boven de dakopstand moeten bevinden.
Op die manier verwijdert de rookpluim zich van de gebouwen, zonder te blijven hangen ter hoogte van de muur of het dakvlak waarin zich mogelijk luchttoevoeropeningen bevinden. Bij een plat dak kan de uitmonding minder hoog geplaatst worden indien het risico op recirculatie van de rook binnen het gebouw gering is (bv. als er geen luchttoevoeropening in de buurt is).
Indien een naburig gebouw een obstakel vormt, zoals gedefinieerd in het document van de VITO en het WTCB, dan zou de uitmonding bij voorkeur boven het hoogste punt van dat gebouw geplaatst moeten worden. Indien geen enkel naburig gebouw een obstakel vormt, dan zou de uitmonding idealiter hoger dan de luchttoevoeropeningen binnen een straal van ongeveer 10 meter moeten liggen.
Bron: het artikel ‘De impact van houtkachels op de luchtkwaliteit in gebouwen verminderen’ van ir. Xavier Kuborn, projectleider bij het laboratorium Verwarming en ventilatie, en ing. lic. Paul Van den Bossche, hoofdprojectleider bij de afdeling Intelligente installaties en duurzame oplossingen, in WTCB-Contact 2021/6. Enkel het originele artikel, te vinden op www.wtcb.be geldt als referentie.