De toekomst van de wegeninfrastructuur in België
“Omdat alles rond duurzaamheid zal draaien, zullen beton en asfalt niet snel verdwijnen” 2025 wordt in Vlaanderen hét jaar van de wegenwerken: er werd bijna 1 miljard euro uitgetrokken om de snelwegen te herstellen. De vraag is of dergelijke budgetten eerder uitzondering dan regel zullen worden. Of zullen nieuwe materialen en technieken soelaas brengen? Om meer zicht op de toekomst van de wegeninfrastructuur te krijgen, hadden we een gesprek met Rik Nuyttens, secretaris-generaal van de Road Federation.

Bouwkroniek: Het lijkt alsof er in ons land altijd wegenwerken zijn, en dit jaar zouden we in Vlaanderen het absolute record breken. Is het dan zo erg gesteld met onze wegeninfrastructuur?
Rik Nuyttens: “Alles is relatief: in vergelijking met de zuiderse Europese lidstaten valt de staat van onze wegen nog heel goed mee. Het probleem is dat België een logistiek knooppunt en doorvoerland is. Dit betekent dat onze wegeninfrastructuur – en vooral de snelwegen – met veel zwaar vervoer heeft te kampen. De fysieke belasting is enorm groot, wat een negatieve impact op de levensduur van asfalt en beton heeft. Als resultaat zijn er veel herstellingen nodig en dat heeft dan weer een effect op de nationale en regionale wegen. Om files te vermijden, zoeken mensen immers alternatieven – een fenomeen dat met de opkomst van de GPS-systemen sterk is toegenomen. Op die manier is een spiraal van continue wegenwerken ontstaan en die zal niet meteen verdwijnen. Integendeel, ik vrees dat de situatie in de komende decennia alleen maar erger zal worden.”
Bouwkroniek: Waarom denkt u dat?
Rik Nuyttens: “Er is een inhaalbeweging nodig. Daarnaast zien we ook een verandering in het voertuigenpark met de onstuitbare opkomst van de elektrische (vracht)wagens. Deze voertuigen zijn een stuk zwaarder dan de diesel- en benzinewagens en trucks. Europa wil dat deze trend zich verder doorzet. Zo lijkt het erop dat de tarra van elektrische vrachtwagens zal worden opgetrokken zodat deze qua capaciteit met de traditionele types kunnen concurreren. Onze wegeninfrastructuur – die het al zwaar te verduren heeft onder het intensieve gebruik – zal dus fysiek nog meer worden belast. Logischerwijze zal hierdoor de nood aan herstellingen alleen maar toenemen. Een tweede probleem is dat onze ‘kunstwerken’ (bruggen, tunnels, viaducten… - nvdr) in slechte staat zijn. De meeste dateren uit de jaren zestig en zeventig, en zijn gebouwd met een levensverwachting van zo’n vijftig jaar. Bovendien had niemand in die tijd kunnen voorzien dat het verkeer zo intens zou toenemen. De combinatie van het vele zware verkeer en de sterke overschrijding van de levensverwachting heeft ervoor gezorgd dat een groot deel van de kunstwerken dringend aan vervanging toe zijn. Helaas heeft de overheid getalmd met actie te ondernemen. Zelfs al wordt nu meteen gestart met het vervangen van deze infrastructuur, dan nog zijn we decennialang zoet vooraleer alles terug up-to-date is. Intussen is er in heel België wel een inventaris gemaakt, met een classificatie van urgentie. Op die manier is duidelijk welke kunstwerken als eerste moeten worden aangepakt. Daarnaast wordt de kritieke infrastructuur met diverse soorten monitoring (zie kader - nvdr) in de gaten gehouden. Toch kan de effectieve vervanging niet langer worden uitgesteld, wat in de komende jaren extra hinder op de wegen met zich zal meebrengen.”
Bouwkroniek: Zijn er alternatieve materialen die de levensduur van de wegeninfrastructuur kunnen verlengen of de herstellingen duurzamer maken?
Rik Nuyttens: “Er wordt wel met nieuwe materialen geëxperimenteerd, maar ik geloof niet dat deze op korte en zelfs middellange termijn zullen doorbreken. Het zal immers nog lange tijd duren vooraleer ze de certificaten zullen krijgen die in de openbare aanbestedingen zijn vereist. Bovendien zal hun toepassing pas economisch haalbaar zijn als er voldoende grote volumes kunnen worden gedraaid. Ik spreek hier wel over materialen die voor het bekleden van het rij-oppervlak worden gebruikt, want voor de randinfrastructuur zijn er wél interessante nieuwe pistes. Weliswaar gebeurt deze R&D eerder vanuit het perspectief van duurzaamheid in plaats van levensduurverlening. Zo zien we meerdere initiatieven om voor signalisatieborden en palen plantaardige grondstoffen te gebruiken. Vooral plastics op basis van hennep en grassen blijken interessant te zijn omdat deze gewassen tijdens hun groeiproces al CO2 uit de lucht halen. Aluminium of staal blijven wegens hun circulaire karakter wel nog steeds erg populair. Maar het ‘hersmelten’ van deze materialen vraagt heel wat energie, waardoor ook wordt gekeken naar manieren om beschadigde originele borden – en in mindere mate vangrails - op te smukken om te hergebruiken. In Oostenrijk zijn ze dan weer houten vangrails aan het uittesten, weliswaar enkel op de kleinere wegen.”
Bouwkroniek: Blijven asfalt en beton dan de belangrijkste materialen in de wegenbouw?
Rik Nuyttens: “Volgens mij zal dat inderdaad het geval zijn. Niet alleen bewijzen beide grondstoffen al decennialang hun deugdelijkheid. Ook passen ze bijzonder goed in de duurzaamheidsambities van Europa omdat ze steeds beter recycleerbaar zijn. Weliswaar zie ik een verdere verschuiving gebeuren naar de toepassing van beton voor snelwegen en infrastructuur die beter zware lasten moet aankunnen. Beton is op dit vlak immers resistenter en ook beter bestand tegen extreme hitte of koude. Toch is asfalt een blijver, in eerste instantie omdat het goedkoper is dan beton en vandaag sneller/gemakkelijker kan worden geïnstalleerd/gerepareerd. Nu denk ik wel dat er in de toekomst nieuwe varianten van beide materialen zullen worden gebruikt. We denken hierbij aan asfalt dat op lagere temperatuur kan worden verwerkt en/of met toevoegstoffen wordt verrijkt zodat het minder snel vervormt onder de druk van het verkeer.”
Bouwkroniek: Streven naar meer duurzaamheid blijkt het centrale thema van de toekomst. Uit zich dit ook op andere vlakken dan de materialen?
Rik Nuyttens: “De focus zal vooral op een duurzamere uitvoering van de werken komen te liggen. In België betekent dit vooral ‘het reduceren van de CO2-uitstoot’, wat een enigszins enge definitie is. Het milieu zou meer winnen als de volledige ecologische voetafdruk in rekening wordt gebracht en er dus ook rekening wordt gehouden met de invloed van de processen op het afvalwater, het potentieel voor bodemverontreiniging, de hoeveelheid afval die met de productie/aanleg/reparatie gepaard gaat, het aantasten van de ozonlaag en de ecosystemen, het verzuren van de bodem. De Europese EN15804-norm bestaat al geruime tijd en laat toe de brede impact op het milieu te berekenen, en dit voor elke stap in de levenscyclus van een weg. Het is een complex proces waar de verplichting van toepassing nog op zich laat wachten. Toch is de focus op een CO2-reductie al een mooie stap in de juiste richting. Concreet worden deze ambities vandaag voornamelijk ingevuld door de evolutie naar een elektrisch wagenpark – zowel voor de aanvoer als de aanleg/reparatie van het asfalt en beton. Ook worden al bepaalde aspecten van het aanleggen van een weg volgens EN15804 geëvalueerd. Hierbij wordt vooral in toenemende mate naar de keuze van de grondstoffen gekeken en wordt het aandeel hergebruikt materiaal beter naar waarde geschat.”
Bouwkroniek: Mogen we ons in de toekomst verwachten aan wegen die elektrische wagens automatisch opladen tijdens het rijden?
Rik Nuyttens: “Ik zie het niet meteen gebeuren dat zonnecellen in de rijvlakken worden geïntegreerd, maar er bestaat natuurlijk wel een gigantisch potentieel aan benutbare oppervlakte om PV-panelen te installeren, onder meer in de zij- en tussenbermen van autosnelwegen. Dat de energie automatisch naar de rijdende wagens zal worden getransfereerd, lijkt me eerder een utopische gedachte. Alhoewel we natuurlijk niet weten wat de snel evoluerende technologie nog allemaal in petto heeft. In Frankrijk is er ooit een experiment geweest waarbij elektrische wagens tijdens het rijden via inductie energie bijkregen. Dat bleek vooral een erg dure oplaadmanier te zijn, waardoor het project om prijstechnische redenen werd stopgezet. In België was er een gelijkaardig onderzoek met elektrische lijnbussen. Ook daaruit bleek dat de kostprijs van de technologie te hoog was.”
Bouwkroniek: Zijn er andere technologieën die een impact op de wegeninfrastructuur zullen hebben?
Rik Nuyttens: “We evolueren richting onderlinge communicatie tussen de wagens en de wegeninfrastructuur. Met artificiële intelligentie zal deze trend worden versneld: enerzijds door de grote waaier aan extra mogelijkheden en functionaliteit, anderzijds omdat deze technologie ook de doorbraak van zelfrijdende wagens zal versterken. Sowieso verzamelen de sensoren van intelligente wagens een massale hoeveelheid data. Ze kunnen dus ook continu de staat van de weg en het verkeer inspecteren. Deze informatie is een belangrijke informatiebron voor de wegbeheerder om onderhoudswerkzaamheden in te plannen en te budgetteren. Verder zal technologie en AI ook worden gebruikt om de wegenwerken efficiënter te laten verlopen en de last voor de gebruikers te verminderen. Data is het nieuwe goud: het gedrag van de automobilisten zal online worden gemonitord om met deze informatie bijvoorbeeld de omleidingen of de planning van de werken te optimaliseren. Ook op het vlak van veiligheid zouden er met datacaptatie – en vooral interpretatie – wel eens grote stappen kunnen worden gezet.”
Bouwkroniek: Hoe kunnen aannemers van wegeninfrastructuur zich wapenen om hun marktpositie in de toekomst te consolideren?
Rik Nuyttens: “Het zou verstandig zijn om hun processen onder de loep te nemen, in de eerste plaats om deze duurzamer te maken. Met de ‘Green Deal’-ambities van Europa is er immers geen weg terug en zal de aandacht voor het totale ecologische plaatje alleen maar toenemen. Daarnaast blijft het interessant om na te gaan in welke mate de huidige technologie kan helpen om de werking en processen te optimaliseren. Sowieso zal een verdere automatisering noodzakelijk zijn, al is het maar om het gebrek aan personeel – en de hoge loonkosten in ons land – op te vangen. Zo verwacht ik dat robots in toenemende mate bepaalde taken zullen overnemen. Daarnaast dienen aannemers de weg van digitalisering en datacaptatie/verwerking in te slaan. Op die manier kunnen ze lessen trekken uit afgeronde projecten en hun processen verbeteren. Heel wat bedrijven en burgers hebben schrik van de snelle technologische evolutie, maar dat is onterecht. Zeker artificiële intelligentie zal heel wat deuren openen naar nieuwe toepassingen en optimalisaties waar we vandaag in de wegenbouw zelfs nog niet aan denken.”
De focus zal vooral op een duurzamere uitvoering van de werken komen te liggen.

We evolueren richting onderlinge communicatie tussen de wagens en de wegeninfrastructuur.
In deze case ging het om een metalen brug van 7,57 meter breed, 4,65 meter hoog en 257 meter lang die bestaat uit meerdere segmenten die aan elkaar worden geklonken. Voor en achter is er een hellende op- en afrit. Het geheel bestond uit achttien zelfrijdende portalen die via radio op afstand werden bestuurd. Dankzij deze ‘mobiele brug’ bleef een vlotte doorgang gegarandeerd terwijl de werkzaamheden eronder werden uitgevoerd. Telkens werd één rijstrook over 100 meter heraangelegd, waarna de brug werd doorgeschoven. De ‘Astra Bridge’ bleek vooral meer veiligheid voor de wegenwerkers te garanderen. Natuurlijk was er ook minder hinder voor de automobilisten. Toch is het geen wonderoplossing: omdat de brug vrij laag is, kunnen de vrachtwagens er niet onder rijden. De chauffeurs van alle rollend materieel moesten er dus hun aandacht bijhouden. Materialen en machines, pletwalsen… moesten ook al eens doorheen de kolommen van de zijstrook, wat toch gecompliceerder was dan gedacht en specifieke veiligheidsrisico’s met zich meebracht.
Zo werd in samenwerking met het Agentschap Wegen en Verkeer (AWV) en het Departement Mobiliteit en Openbare Werken (MOW) een betonnen brug bestudeerd waarvan de voorspanstrengen door corrosie zijn aangetast. Bedoeling was een betere inschatting te maken van de resterende levensduur en het residuele draagvermogen van de structuren, dit om een geoptimaliseerde interventie- en renovatiestrategie te ontwikkelen. Om temperatuursveranderingen en vervormingen op te meten, werd het centrale deel van de brug met bijna 300 rek- en temperatuursensoren uitgerust. De opvolging gebeurde door middel van een geïntegreerd Internet of Things-platform. Ook werd een proefbelastingprogramma uitgevoerd, waarbij de respons van de brug onder verschillende belastingsconfiguraties werd opgemeten. Daarnaast werden de vervormingen met optische vezelsensoren in kaart gebracht, dit zowel voor de quasi-statische als dynamische belastingen. Fleximeters zorgden voor de opmeting van de doorbuiging op verschillende locaties. Akoestische emissiesensoren detecteerden dan weer continu de interne schade en met 3D-laserscans van de onderzijde van de brug werd een gedetailleerd 3D-beeld van de structuur bekomen. Het resultaat was een schat aan experimentele data die samen een totaalbeeld van het gedrag van de brug schetsen. De meetresultaten kunnen niet alleen voor de kalibratie van de langlopende real-time monitoring van de brug worden gebruikt, maar kunnen ook op een bestaande structuur worden gecorreleerd en geijkt. De optische vezelsensoren blijven nog enkele jaren meten, waardoor de proefbelasting toelaat om niet alleen de huidige staat van de brug te bepalen, maar ook structurele veranderingen doorheen de jaren te verklaren en een inschatting van de restlevensduur van de constructie te maken.